INGEZONDEN.


Aan de Redactie van het Maandschrift.
Naar aanleiding van het artikel in het laatste Maandblad, getiteld "Is verbetering van onze inlandsche bij mogelijk en loonend" meen ik het volgende te moeten opmerken:
De nogal verachtelijke oordeelen over onze imkerij wekken de schijn, dat de bijenhouderij, althans hier verkeerd wordt bekeken. Het lijkt mij noodig een indruk te geven, wie hier bijen houdt en waarom en wat de oorzaak is, dat we zoo doen.
Allereerst zijn we natuurliefhebbers; als we genoeg middelen hadden waren we wellicht jachtliefhebbers. Nu houden we bijen, want hier hoeft niet zooveel geld bij. Moeder de vrouw moppert wel eens maar meestal leggen we stiekum een paar centen terug, zonder dat ze ervan weet. Het is hier een geijkt spreekwoord "een bie-man heeft meer schrik voor zijn wijf, dan voor zijn bijen", Maar toch, we genieten zoo van onze bijen, dat we ze niet kunnen missen. We konden ons deze luxe na onzen arbeid veroorloven.
De honing, och dat is bijkomstig, ik ken hier niemand die het daarom begonnen is. Het was ook geen kapitale waarde. Mogelijk is het in andere streken anders en beter. Hier is veelal slechte zandgrond, vroeger wildernis, waarin voor de bijen nog wat te halen was, vooral de heide. Thans is veel ontgonnen en met flinke bemesting worden aardappels, haver, rogge en voederbieten verbouwd, waarop voor de bijen niets te halen is. De boeren weten het onkruid goed weg te houden. Het weinige wat honing geeft, doet dit nog maar zeer matig.
Daar het reizen naar de boomgaarden in de Betuwe vorige jaren bevredigde, maar dit jaar het vervoer teleurstelde, raakt onze geheele bijenhouderij op een gevaarlijke helling.
Wanneer onze bijenhouderij over één kam geschoren wordt met imkersbedrijven elders, dan is het hier gauw afgeloopen. Hier helpen geen ultraviolette geselecteerde koninginnen. Mogelijk kunnen de Philips van Houten Dohyfral-tabletten een uitkomst geven, dan gaan we bijen eten.

Ik hoop door mijn toelichting misverstanden en teleurstellingen te voorkomen en meen dit te moeten doen, daar mij het baantje van secretaris is aangesmeerd. Gaarne ben ik bereid mede te werken tot nuttige en noodzakelijke dingen,
Hoogachtend,
EINDHOVEN, G. STREEK.

Naschrift Red. Het zal ook den geachten schrijver niet onverschillig zijn of zijn bijenvolken veel of weinig honing halen, of ze beter bestand zijn tegen ziekten, of ze beter winterhard zijn e.d.
Kan men door selectie van zijn volken meer honing verwachten, dan zonder deze, dan zal ook de inzender daar geen bezwaren tegen kunnen hebben.
De liefhebberij vermindert er niet door, indien hoogere opbrengsten kunnen worden verkregen. Hoogere opbrengst per volk is thans zéker geboden! Dat is de vraag welke Dr. Winkel - en velen voor hem - zich hebben gesteld en men wil in afd. Westland daar nu haring of kuit van hebben.
Met den schrijver ben ik echter van oordeel, dat onze Vaderlandsche bijenteelt een betere waardeering geniet, dan het verslag wil suggereeren. Onze gemiddelde opbrengsten per volk b.v. kunnen in vergelijking met die van onze Zwitsersche collega's de toets der kritiek zeker doorstaan. Uit eigen ervaring en aanschouwing weet ik, dat onze Nederlandsche imker als vakman zich behoorlijk kan meten met dien uit het buitenland.
RED.

---


DE KRAINER-BIJ EN HAAR KRUISINGEN.
Het deed mij groot genoegen om in het Groentje van December 1940 eens iets te lezen over ervaringen met het Krainer-bijenras. Het stichten van een proefstand juich ik ten zeerste toe, temeer daar het mijn oordeel is, dat er in het bijzonder aan het Krainer-ras nog niet voldoende aandacht is geschonken, en daarom wil ik ook iets over de Krainers vertellen.

Het is nu zes jaar geleden, dat ik van den Heer van den Broek in Soesterberg een Krainervolk kocht in de bekende platte kistjes, zooals deze in Karinthië gebruikt worden. Het was in het laatst van de maand Mei, dat ik het volkje mee naar huis nam. Toen dit een week op de stand gestaan had, heb ik het open gebroken, en de raten er uitgesneden, en deze overgebracht in gewone Simplexramen. Er werden zes ramen half mee gevuld. Deze zeer ingrijpende operatie leerde mij de eerste uitstekende eigenschap van dit bijenras kennen; geen een bij vertoonde ook maar de geringste lust tot steken.

Het volkje werd toen wat opgevoerd om de raten verder uit te bouwen, wat in precies zeven dagen gebeurd was en na drie weken waren de vier andere ramen, die van een strookje kunstraat voorzien waren, ook geheel uitgebouwd. Dat jaar leverde het volkje op de linde reeds 15 pond honing op. De bijen gingen in Augustus naar de Peel, en terwijl de drie kasten bevolkt met onze inheemsche bijen ieder 30 pond opbrachten gaf dit volk toen 45 pond. Het volgende jaar stak het met kop en schouders boven de andere volken op den stand uit. Ik liet dat jaar drie moeren komen, en het volgende jaar waren de resultaten ver boven die van andere imkers in de omgeving, die door hun veel langere praktijk ongetwijfeld meer ervaring dan ik hadden, verheven.

Een van de mooiste eigenschappen van de Krainerbij is wel haar ongemeen groote vruchtbaarheid, en het bijna absoluut ontbreken van zwermdrift, als zij maar de ruimte heeft. Het is meermalen voorgekomen, dat er in de twee broedkamers, die ik op elkaar gezet had 12 ramen met broed zaten, en eenmaal heb ik zelfs een kast met 15 ramen broed gehad. Men moet er niet tegenop zien, om de kast steeds uit te breiden, en desnoods op twee broedkamers drie honingkamers te zetten. Deze zomer zag ik tenminste bij een imker in Nijmegen, die niet anders dan Krainers heeft, zoo een toren van twee broedkamers en drie honingkamers op elkaar gestapeld, en terwijl de opbrengst van de linde in deze omgeving dit jaar beslist slecht was te noemen, en gemiddeld slechts een opbrengst van 10 pond per kast genoteerd werd, bracht die kast 65 pond op.

In de kruisingen zit een aanmerkelijk verschil. De kruising van een Krainermoer met een inheemsche dar, geeft zeer behoorlijke resultaten. Deze bijen zijn wel vrij steeklustig, maar munten ook uit door een groote ijver en vruchtbaarheid. De kruising van een inheemsche moer met een Krainer-dar is echter een kruising waar ik niets dan ellende mee ondervonden heb. De bijen zijn zoo steeklustig, dat ze haast niet te benaderen zijn. Ik veronderstel dan ook, dat de Heer S, alleen een proef genomen heeft met eerstgenoemde kruising, alhoewel ik mijn ervaring ook slechts baseer op drie volken, en ik nooit van omwonende imkers heb gehoord, dat zij last hadden van erg steeklustige bijen, wat toch bij een kruising van een van hun moeren met een Krainerdar voor had moeten komen. Ook op dit gebied zal een proefstand goede diensten kunnen bewijzen.

De bijen, afkomstig van kruisingen zijn nog zeer lang als nakomelingen van Krainerbijen te herkennen aan hun geprononceerde witte banden op het achterlijf.

Hiermede heb ik nog lang niet alle goede eigenschappen van de Krainers opgenoemd. De bijen vliegen veel vroeger op den morgen uit, en zijn 's avonds ook veel langer in de weer. Ongetwijfeld is hier niet vreemd aan, dat zij in hun moederland veel grootere temperatuursverschillen hebben te overwinnen, dan bij ons het geval is, en misschien is dat dan ook wel de oorzaak, dat al mijn acht kasten de winter zonder verliezen doorgekomen zijn, als gevolg van vroegere reinigingsvluchten, dan onze Hollandsche bijen.
A. JURGENS.

Naschrift Red. De kwestie van "het absoluut ontbreken van de zwermdrift" zal wel een zeer individueele zijn. Hoewel Red. vroeger eenige Krainervolken op zijn stand had en veel van de goede hierboven genoemde eigenschappen kan onderschrijven, waren de bijen niet meer of minder zwermlustig dan de andere soorten. Dit om teleurstelling te voorkomen. RED.