Op den bijenstand


Onze verwachtingen dat de volken dit voorjaar in prima conditie voor den dag zouden komen, zijn ten volle bewaarheid. Nergens hoort men klachten over de uitwintering. Dit resultaat schenkt niet op de eerste plaats bevrediging over het feit dat de volken nu in prima conditie zijn; er is een andere, veel gewichtiger reden, waarover we ons kunnen verheugen. Na de slechte uitwintering van vorig jaar kon men nogal eens beluisteren, dat de oorzaak een of andere ziekte was. Persoonlijk heb ik dit motief steeds verworpen. De gunstige uitwintering van heden heeft me dan ook in mijn meening - zooals ik deze reeds in den vorigen jaargang heb geuit - vesterkt, dat andere oorzaken dan ziekten de gevolgen van de catastrophale uitwintering '40 hebben teweeg gebracht. Was een of andere ziekte destijds de oorzaak geweest, dan waren daar zeer zeker dit voorjaar nog sporen van over. We kunnen ons daar dan ook niet anders dan over verheugen.
De geregelde uitvluchten welke op dit moment - we schrijven heden 15 Maart - kunnen waarnemen wijzen er op, dat het leven in onze volken weer een aanvang heeft genomen. Er wordt deze dagen al heel wat stuifmeel van de els en hazelnoot binnengebracht. Ook wijst het feit dat de volken zich tegen vreemde indringers verweren, er op, dat er weer broed aanwezig is. Als we April ingaan is er zeer zeker reeds een aardig broednestje aanwezig. De stand der volken wat volksterkte betreft is zeer goed; wat de voorraad betreft niet te ruim zoodat we daar een wakend oog op moeten houden.

Gezien de huidige toestand der volken kunnen we in 't laatst van Maart en zeker begin April beginnen met voeren; tenminste in streken waar geen dracht is. Voor dit doel nemen we een deel suiker op een deel water. We geven daarvan mondjesmaat; niet meer dan ± 1 dL, per keer. We beginnen met twee keer per week. We geven hen lauw water en zoodanig dat de bijen het snel ophalen. Bij ronde korven, welke kort in het werk zijn plaatse men het voerbakje zóó, dat het juist aan het ondereinde der raten komt. Bij de eerste maal voeren besprenkelt men de raten en bijen met een beetje voer. Ze krijgen er dan direct de smaak van te pakken en 't bakje is zoo leeg. 't Is absoluut te ontraden in het voorjaar vóór de korven - dus buiten - te voeren. Dit geeft vaak aanleiding tot rooverij. Heeft men dit een keer aan den gang, dan is 't einde niet te zien, dus opgepast! Ook blijft het voer onder den korf veel langer warm. Bij kasten voedert men het gemakkelijkst met een voedertoestel (ballon) of met een jamflacon boven het broednest. In het deksel van den flacon maakt men met een spijker zeer veel gaatjes, waardoor de bijen het vocht opzuigen. Zoowel het een als het ander werkt als een fontein. In land bloeien in het voorjaar wel zooveel bloemen, dat de bijen er hun behoefte aan stuifmeel mee kunnen dekken. Vooral de laatste jaren worden er op de dorpen hoe langer hoe meer heesters geplant, wat ook al tot dit doel meewerkt.
Hebben de volken veel voorraad, dan gaat men deze geleidelijk ontzegelen. De bijen gaan deze dan verplaatsen en men bereikt hetzelfde als met voeren. Zooals ik reeds eerder schreef is borstplaat ook uitstekend geschikt om in het voorjaar te voeren. 't Wordt langzaam opgenomen en 't resultaat is daardoor hetzelfde.
Blijft het weer goed en zonder dracht dan begint men reeds vanaf de tweede week met om den anderen avond te voeren. We zorgen met alle mogelijke middelen om den broedaanzet te stimuleeren. Zaak is het nu zeer warm te dekken. Bij behandeling der volken steeds snel en vlug werken, opdat zoo weinig mogelijk warmte verloren gaat. Is een volk goed - dus in broed - dan is het onnoodig, ja zelfs schadelijk, om dit elke week los te nemen.

De tweede helft van April is ook bijzonder geschikt om de koninginnen te knippen. De volken zijn nog niet zwaar, zoodat we ze zonder veel moeite kunnen vinden. Men knipt met een puntige scherpe schaar één der groote vleugels weg. Dus niet alle vleugels. Het zal misschien het dier niet hinderen, doch ze ziet er zoo kaal en naakt uit en 't ontsiert haar geweldig. Eén vleugel weg en het doel is precies bereikt, nl., dat ze niet meer kan vliegen bij een eventueel ontijdige zwermneiging van het volk.

Begin April is het ook de tijd om z'n volken naar de fruitstreken te brengen. Bij deze eerste reis is het gebruik van reisramen nog overbodig. Als de kast bijendicht is, plaatst men haar zoo op den wagen. Bij korven vooral zorgen dat de luchtstroom niet in de korven valt. Dus steeds met de doeken naar achterkant wagen laden. Nog beter is alles met een dekkleed af te dekken, zoodat in den wagen geen tocht kan ontstaan. De volken zouden mogelijk te veel afkoelen en daardoor broedverlies optreden. Men vergete niet z'n volken wat reservevoer mee te geven, opdat, als het noodig mocht zijn, U dit direct bij de hand heeft. Vooral in het voorjaar mag het Uw volken aan niets ontbreken. Krijgt een volk een week te weinig, dan is het daardoor meer dan een maand achterop.
Het vervoer der volken zal dit jaar echter veel voeten in de aarde hebben. Zelf ben ik er al danig voor in touw geweest voor ik het zoo ver had, dat ik kon vervoeren. Benzine is erg schaarsch en de gasgenerator door z'n beperkte capaciteit niet geschikt voor groote partijen te vervoeren. Ook is deze laatste krachtbron wel wat riskant omdat ze nogal eens aan den weg blijft staan. Voor mij zou het er op neerkomen dat, waar ik nu in twee ritten kan vervoeren, dan zeker vijf reizen moest maken. Eén nachtje is nog sport, doch vijf dan is het sportieve er glad af en in dezen tijd ook niet zonder gevaar. Den vorigen zomer hebben we 's nachts verschillende malen heel stil onder de boomen langs den weg gestaan tot het "bommengevaar" was geweken. En als je dan tot overmaat nog in 't zonnetje van een parachute-fakkel wordt gezet, dan krijg je heusch geen aangenaam gevoel. 't Is te hopen, dat we spoedig van deze perikels zullen zijn verlost.
J.J.H. Schwieters