Ingezonden.


Het doet mij genoegen, dat een deskundige man als onzen Redacteur de Heer Joustra is, mij in de hoofdzaak van de lezing betr. „Is verbetering van onze inlandsche bij etc." heeft begrepen, want de kwestie over de waardeering van de Ned. bijenteelt is een zaak van zeer ondergeschikt belang.

Op het eerste wil ik hier voorloopig niet meer ingaan; inderdaad wil afd. Westland er haring of kuit van hebben. Ik wil er slechts van zeggen, dat we bezig zijn onze kennis van behandeling en verpleging zoodanig te richten, dat als het over een paar jaar zoover mocht komen, om het met koninginneteelt te gaan probeeren, wij in elk geval over voldoende kennis en de methode beschikken.
En hierom gaat het in mijn critiek op de Ned. bijenteelt. Niet in de deskundigheid van den vakman, waarop de Heer Joustra wijst en wiens kennis ik mij niet vermeten zal te betwijfelen, maar om de vraag of de teelt als zoodanig serieus wordt beoefend. Gaat het woord van Zander, dat ik hier nog eens herhaal, voor ons land niet volledig op: "Het werk van den imker in den loop van het jaar, zooals ze heden nog meest wordt beoefend, bepaalt zich bijna uitsluitend tot een meer of minder zorgvuldige verpleging van het bijenvolk. Zij vormt echter slechts een deel van de imkerstaak. Verreweg veel belangrijker is de teelt en de selectie hoogwaardige geslachtsdieren, van koninginnen en darren van productieve volken"? Goed imker zijn wil niet zeggen, koninginnekweeker zijn, zooals men dat in Zwitserland en Duitschland opvat. In Zwitserland, om het nog eens te herhalen, is ruim 40 jaar het vraagstuk der koninginne- en darrenteelt op een wijze overdacht, beproefd en toegepast, waarvan geen Nederlandsche imker, hoe goed hij het vak overigens mag verstaan, eenig besef heeft, als hij geen kennis heeft genomen van het werk der Zwitsersche rastelers. Nogmaals, dit wil allerminst eenige critiek op de bekwaamheid van den goeden Nederlandschen imker zijn. Maar evenzeer als ons land beroemd is om zijn edelteelt op het gebied van het rundvee, zoo onbekend is het op het gebied van de edelteelt der Nederlandsche bij. Wat voor redenen hier in het spel zijn, de onmogelijkheid tot reinteelt in ons land, het geringe practische nut, gemis aan de ware belangstelling voor een zaak, die uit een practisch wetenschappelijk oogpunt toch waarachtig wel belangstelling verdient, doet aan het feit niets af, dat een teelt zooals ik ze bedoel, in ons land bij mijn weten niet wordt beoefend.
En nu had ik nog geen eens het oog op het slag bijenhouders, waarvan de heer Joustra in zijn hoofdartikel spreekt, terwijl ik de vraag niet voor me kan houden, of het aantal vaklui, dat wij bedoelen zeer groot zou zijn, ondanks de vele zorgen, door de Consulenten en de Vereeniging aan den imkerschap besteed.

Tot slot wil ik verklaren, dat mijn bemoeiing ook geen betweterij wil zijn, maar voortkomt uit mijn groote sympathie, welke ik het bijenleven c.a. toedraag en die mij doet zoeken naar wegen de teelt en haar belangen een weinig mede te bevorderen. Bovendien in het besef, dat hoe meer ik weet van het bijenleven, hoe meer profijt ik er van zal hebben voor mijn ziekte-onderzoek, zooals ook de goede imker op zijn wijze over de gezondheidstoestand van volken met hart en ziel zal waken.
ROTTERDAM, WINKEL.