BOEKWEIT EN BIJEN.


In onze kinderjaren leerden we op school, dat de hoofdgewassen,die op zandgrond werden geteeld, waren: rogge, boekweit en aardappelen. Rogge en aardappelen behooren ook thans nog daartoe, doch de boekweit is bijna overal uit de culturen verdwenen; de wisselvalligheid van de opbrengst, doch vooral de concurrentie met de buitenlandsche boekweit zijn hiervan de oorzaken.
Hoe bekoorlijk voor het oog was het niet vroeger, afgewisseld tusschen koren- en aardappelakkers, hier en daar een bloeiend veld boekweit te zien liggen en hoe heerlijk kan zoo'n veld in vollen bloei ruiken. En als het er dan weer voor was, als de boekweit honingde, bij 'n Zuidenwind en dan zoo tegen een uur of elf ouden tijd, dan was het een lieve lust bij zoo'n akker bloeiende boekweit te vertoeven, om volop te genieten van kleur en geur van dit gewas en te zien hoe onze bijen op de boekweit volop honing haalden; men hoorde ze niet, zag ze alleen over de akker heenloopen, van bloem tot bloem. Boekweit was vroeger een hoofddrachtplant; boekweithoning een gevraagde soort.
Hier en daar op de Veluwe, in den Achterhoek van Gelderland, in Brabant bij uitzondering en in de omgeving van Staphorst ook thans nog vrij regelmatig op den afgeveenden grond, treffen we boekweit aan; met uitzondering van de omgeving van Staphorst is de verbouw echter voor onze bijen van weinig beteekenis.

In deze tijdsomstandigheden echter, nu invoer van buitenlandsche boekweit niet plaats vindt, nu er schaarschte is aan kippenvoeder en meel, nu de toewijzingen van kunstmest steeds beperkter worden, ook voor de teelt van meer mest vereischende andere voedergewassen, is het zaak, de aandacht te vestigen op de boekweit-teelt, vooral ook in ons "Groentje". Wij weten, dat er onder de talrijke lezers van ons bijenblad ook verscheidene zijn, die hier of daar wel een stuk land hebben liggen, geschikt voor boekweitteelt. In den vorigen oorlog waren wij in de gelegenheid een grondeigenaar bereid te vinden 6 h.a. land, dat anders zoo goed als niets opbracht, in cultuur te brengen voor boekweit en deze teelt is toen, mede tengevolge van een goede bestuiving door de bijen, uitstekend rendabel geweest; bovendien, een in de nabijheid onder ons beheer staande bijenstand kon een flink partijtje zuiveren boekweithoning in den handel brengen. Wie dus onder onze lezers in de gelegenheid mocht zijn óf zelf een stuk land met boekweit te betelen óf anderen daartoe aan te moedigen, dat hij thans spoedig handele. Boekweit en boekweithoning zullen straks goede prijzen opbrengen. Het zal wel wat moeite opleveren aan goed zaaizaad te komen, temeer waar inlandsch zaaizaad goede resultaten geeft. In de streken, waar men weet, dat nog boekweit wordt verbouwd, moet worden geïnformeerd, Thans iets over de cultuur van de boekweit.

Vroeger werd de boekweit op het zand gewoonlijk maar schraaltjes bemest. Dat was nog in de tijd, toen het gebruik van kunstmest nog niet erg bekend was en men in de boekweitstreken aan mest gebrek leed. En dat liep nog al los, want al is de boekweit dankbaar voor een bemesting, zonder bemesting doet zij 't meestal toch beter dan rogge, haver of aardappelen. In de vroegere, echte boekweitstreken diende het meel der zelfverbouwde boekweit voor het bakken van de traditioneele pannekoeken ('s morgens bij de boeren een stuk of drie spek-pannekoeken en dan kon men daar al een aardig stuk van den langen arbeidsdag op werken), maar toen de kunstmest meer bekend werd, heeft men niet het bakken van de pannekoeken, maar wel de boekweitcultuur ingekrompen; eerstens omdat deze bij het gevaar voor nachtvorsten altijd wisselvallig blijft, anderdeels omdat men, als men toch kunstmest gebruikt, met een ander gewas vaak een grootere geldelijke opbrengst kon krijgen.

De boekweit behoort tot de familie der veelknoopigen, zoo genoemd, omdat de stengelknoppen zoo sterk in 't oog vallen. Zij is verwant o.a. met de zuring en de rhabarber en aan meerdere onkruiden.
Kruisbestuiving is regel; het stuifmeel wordt door insecten overgebracht. Onze honingbijen hebben hierin een zeer werkzaam aandeel, Dat in verhouding tot den zeer milden bloei betrekkelijk weinig vruchtjes geoogst worden, komt hierdoor, dat de bestuiving gedeeltelijk op een wijze geschiedt, die geen of slechts een weinig krachtige nakomelingschap geeft, Wij spraken van vruchten, want wat men van de boekweit oogst, -zijn geen zaden, maar dopvruchtjes, die door hun overeenkomst met beukennooten en hun inhoud, die op tarwemeel of weite gelijkt, aan de plant den naam van boek-weit bezorgd hebben.

Van de inlandsche boekweit bestaan twee verscheidenheden of rassen, zand- en veenboekweit; de vruchtjes der eerste zijn eenigszins grijs, die der laatste meer bruin gekleurd. Men teelde vroeger ook wei de Schotsche boekweit, die naar verhouding weinig gewicht aan doppen en meer meel bevat. De boekweit is zeer gevoelig voor lage temperaturen. Haar groeitijdperk is kort. Het spreekwoord was vroeger. dat zij in 100 dagen uit en in den zak moet. Men verbouwde ze meest op land, waar als laatste gewas rogge, spurrie of stoppelknollen op gestaan had. Mislukte de winterrogge tengevolge van uitvriezen, dan kon zij nog door boekweit vervangen worden.
Boekweitland moet diep geploegd worden en dient vrij van onkruid te zijn, Men egge het land niet te fijn; de kluiten bieden de jonge plantjes eenige beschutting tegen nachtvorsten. Bemest men sterk met stikstof dan krijgt men veel stroo en weinig korrels. Daarom ook hoort boekweit op van nature sterken grond niet thuis en daarom mag men ze niet te veel stalmest geven. Wil men met kali bemesten, dan kieze men daarvoor patent-kali. Als fosforzuurhoudenden mest kan men zoowel superfosfaat als slakkenmeel geven. Met een stikstofbemesting moet men altijd uiterst voorzichtig zijn.

Men zaait omstreeks half Mei en brengt de vruchtjes op vochtig land 2,5 cm., op droog land de helft dieper onder. Men zaait 80 Liter per h.a, Een dicht boekweitgewas onderdrukt het onkruid en is dus uitmuntend op z'n plaats op door kweek (strekgras, puin) vervuild land. De boekweit blijft na het zichten of maaien aan losse schoven liggen. Na twee of meer dagen zet men ze aan hokken of gasten van 8 of 10 schoven. Deze behoeft men niet te binden. De oogst bedraagt onder gunstige omstandigheden 30 h.l. van 64 à 66 kg. per h.a. Het loof heeft als veevoeder weinig waarde; de dieren eten het evenwel met graagte, als zij een tijdlang uitsluitend groen voeder gehad hebben. Het meel vormt een uitmuntend voeder voor varkens. De vruchtjes zijn een uitstekend kippenvoeder en met een mengsel van boekweitmeel en afgeroomde melk kan men uitstekend gevogelte mesten. De tot stukjes gemaakte ontbolsterde vruchtjes (grutjes) zijn goed voor kuikens en voor de bereiding van een voedzame brij. De doppen doen dienst als verpakkingsmateriaal (o.a. voor bloembollen); men kan er zeer gemakkelijk holten tusschen verpakte voorwerpen mede aanvullen.
G.J. Pannekoek