Over bedrijfswijzen, zwermen en zwermverhindering.


Als onderdeel van een algemeene bedrijfsleer geeft Prof. Armbruster in zijn boek: "Die Imkereibetriebslehre der Erzeugung" vele voorbeelden van bedrijfswijzen met een uitvoerige inleiding, waarin de stof systematisch gerangschikt wordt. De lezing van dit boekje zij ieder ten zeerste aanbevelen. 't Is in de bibliotheek. De schrijver, die uitstekend op de hoogte is van de literatuur op dit gebied, maakt voor de grondslagen van zijn leer gebruik van de ervaringen zoowel van korfimker als van de laatste wetenschappelijke onderzoekingen.

Het is niet de bedoeling hier een overzicht te geven van den geheelen inhoud van dit boekje. De voorbeelden van de diverse bedrijfswijzen zijn reeds zeer kort gesteld en vullen toch 40 bladzijden. Het is echter wel de moeite waard iets mede te deelen over de publicaties van eenige onderzoekers die Armbruster noemt, nl. Ramdohr, Nichel en Demuth.

K.A. Ramdohr heeft meer dan 100 jaar geleden een boekje geschreven dat in 1921 opnieuw door Armbruster is uitgegeven. Deze laatste uitgave is in de bibliotheek en ik hoop, dat het onderstaande voor velen een aansporing moge zijn het ter lezing te vragen (het exemplaar dat ik uit de bibliotheek ter lezing ontving was niet opengesneden). Ramdohr begint met een vergelijking tusschen de twee bedrijfswijzen: de "Zeidelbienenzucht" waarbij honing en was wordt geoogst door wegnemen van een gedeelte van den bouw met behoud van het volk als zoodanig en dus zwermen wordt tegengegaan; en anderzijds de "Schwarmbienenzucht", waarbij de honing en was geoogst worden door afzwavelen of aftrommelen en dus, om het aantal volken constant te houden men het moedervolk één of meermalen laat zwermen. Hierbij wordt de opbrengst van moedervolk en zwermen vergeleken met die van het ongedeelde volk, en wel van een aantal volken over een reeks van jaren. De resultaten zijn zoo merkwaardig, dat het ten zeerste te verwonderen is dat deze publicatie zoo weinig bekend is geworden. Armbruster spreekt van een wetenschappelijk eerherstel van het korf-zwermbedrijf. Ramdohr toont dan ook onweerlegbaar aan dat, althans bij zijn drachtverhoudingen het voordeeliger is de volken te splitsen (al of niet kunstmatig) dan het zwermen te verhinderen. De opbrengst van honing en was is in het eerste geval grooter. Armbruster wijst er dan ook herhaaldelijk op van hoeveel belang het kan zijn de groote vlijt van zwermen te benutten. Maar men kan hier niet altijd profijt van hebben. Bij vroege dracht b.v. kan het zwermen zeer ongelegen komen. Ramdohr heeft echter nog veel meer onderzoekingen gedaan. Hij vergelijkt de kunstmatige vermeerdering met het natuurlijke zwermen; hij gaat na den invloed van het verstrekken van korven met bouw en voorraad aan zwermen en het versterken van opzetters in het najaar met naakte volken. En dit alles op wetenschappelijke wijze.

Het blijkt, dat een zwerm die in een leege korf gebracht wordt (eventueel met voorbouw) beter werkt dan een zwerm die een gedeeltelijk uitgebouwde korf tot woning krijgt, eventueel met voorraad. Hij komt tot de conclusie, dat het meegeven aan een opzetter van overvloedigen wintervoorraad geen invloed heeft op de opbrengst van het volgend jaar.

Ook dit zal wel ten sterkste samenhangen met de drachtverhoudingen. Voor streeken met vroege dracht, waar een vroege ontwikkeling noodzakelijk is, zal het meegeven van een overvloedige voorraad aan een volk, dat vroeg begint te broeden, zijn nut hebben. Natuurlijk moet voldoende ruimte aanwezig zijn. Verder blijkt uit zijn waarnemingen, dat een volk, dat in het najaar versterkt wordt met afgetrommelde bijen van een ander volk, niet beter overwintert dan een onversterkt volk en ook het volgende jaar niet meer opbrengt. Dit alles weer aangetoond met cijfermateriaal uit waarnemingen over een aantal jaren.

Dit laatste resultaat lijkt vreemd, en ook Armbruster zoekt vergeefs naar gemaakte fouten. Een verklaring is misschien te vinden in de resultaten van de proefnemingen van een tweeden onderzoeker: K. H. Nichel omtrent de leeftijd van de bijen in het volk in verschillende tijden van het jaar. Het blijkt dat vele in den nazomer geboren bijen niet overwinteren. In Augustus geboren bijen waren alle nog in den herfst verdwenen. De in September geboren bijen voor een groot gedeelte. Nu zal het er veel van afhangen of de bijen om dien tijd nog sterk vliegen (halen), maar het geeft toch een aanwijzing. Het verklaart misschien de resultaten van de waarnemingen van Ramdohr over de in het najaar versterkte volken en doen twijfelen aan het nut van vereenigen in het najaar van bestaande met naakte volken, tenzij maatregelen genomen worden om dan nog een flink broednest te doen vormen, waarbij de versterking van het volk wel degelijk van nut kan zijn.

Nichel bepaalt ook nog den leeftijd van bijen in een zwerm. Hij stelde vast, dat de zwerm voor het meerendeel uit jonge bijen bestond, en er kwamen zelfs bijen in voor die waarschijnlijk nooit eerder gevlogen hadden.

Tenslotte zij nog gewezen op het boekje van G. Demuth, "Swarm Control". Demuth zegt lezenswaardige dingen over de oorzaak van zwermen en over zwermverhindering. Waarom een volk zwermt weten we niet. De voedersaptheorie heeft veel opgang gemaakt, maar hiermede zijn niet alle verschijnselen te verklaren, hetgeen doet twijfelen aan de juistheid van de theorie. Het zwermen is een instinctieve handeling en „dus vol raadsels" merkt Armbruster op. Maar er zijn verschillende factoren die het zwermen beïnvloeden en deze kunnen we uit de praktijk te weten komen. Hierover schrijft Demuth. De ervaring heeft uitgewezen dat er vele van deze invloeden zijn, maar één factor die het zwermen sterk bevordert, ja, zonder welke volgens Demuth in zijn boekje, een volk niet zwermt (uitgezonderd hongerzwermen e.d.) is het aanwezig zijn van een groot aantal jonge bijen in het broednest, Ook Armbruster neemt dit als juist aan. Er zij hier echter op gewezen dat Demuth, die het hoofdstuk "Swarming" in A B C-X Y Z of Bee Culture geschreven heeft hier minder stellig is in zijn bewering. Hij zegt hier dat, ofschoon een groot aantal jonge bijen in het broednest het zwermen bevordert, dit toch niet altijd de oorzaak is. Het boekje Swarm Control is van 1921. A B C van 1935. Toch blijft het eerstgenoemde van belang.
Alle handelingen die erop gericht zijn het zwermen tegen te gaan zullen het meeste effect hebben als zij deze opeenhooping in het broednest verhinderen. Goede voorbeelden hiervoor zijn: de omhangmethode en de methode Snelgrove.

Nichel toonde aan, dat bij het intreden van sterke dracht de levensduur der haalsters zeer kort is, en jongere bijen gealarmeerd worden die dan haalbijen worden. Dus vermindering van de opeenhoping in het broednest en opgeven van uitblijven van dracht het aantal bijen vergrooten. Op verstandige wijze ruimte geven, en wel tijdig, is dan noodzakelijk om zwermen te voorkomen.
De aanwezigheid van een groot aantal jonge bijen wordt veroorzaakt door snelle uitbreiding van het broednest in het voorjaar. Hierin vindt men dus een aanwijzing hoe de ontwikkeling in het voorjaar van invloed kan zijn op de zwermlust.

Over dit alles schrijft Armbruster in zijn Betriebslehre. De volledige titels van de genoemde boekjes zijn: "Die Imkereibetriebslehre der Erzeugung" van L. Armbruster. De inhoud is ook verschenen in het Archiv für Bienenkunde 1937, waarin ook de onderzoekingen van Nichel zijn gepubliceerd. K.A. Ramdohr's Versuche über die einträglichtste und einfachtste Art der Bienenzucht". "Swarm Control van G. Demuth." .
Ir. B. de Bruin