Welke waarde hebben vergelijkingen tusschen bijenrasschen?


Wanneer wij bijenrassen op hun waarde voor onze praktijk willen vergelijken, is het een eerste vereischte om die rassen, ik wil noemen: inlandsche zwarte, Krainer en Cypro-Italiaansche, zuiver te hebben, zoo zuiver tenminste, dat men ze kan aannemen als de gemiddelde typen van het betrokken ras, als het eenigszins kan de beste gemiddelden. Om te verduidelijken: we kennen, zou ik zeggen, allen wel een van onze bekende veerassen: het zwart-bont Friesch-Hollandsche, het roodbonte Maas-Rijn-IJsel (MRIJ) of de Groninger blaarkop. Nemen we als voorbeeld het MRIJ, dan weten we, dat niet iedere rood-bonte koe een MRIJ is. Daar behoort iets meer bij dan de kleur. Daarvoor is een bepaalde vorm en bouw noodig, naast de kleur om die tot het zuivere type te rekenen, zoo, dat een keurmeester die voor kan dragen als stamboekkoe. Nu is dit bij een dier van de grootte van een koe betrekkelijk eenvoudig, maar bij een bij? Een klein beetje oordeelen naar de vorm en in hoofdzaak naar de kleur.
Nu voelt men dadelijk wel, dat we hier al moeilijkheden tegen komen.

Ik ga even verder met de koeienvergelijking. Iedere veehouder weet U te vertellen, dat een stamboeker en een stamboeker er twee zijn, m.a.w. de verschillen in opbrengsten zijn soms zoo groot, dat ze gerust vertegenwoordigers van twee verschillende rassen konden zijn, en dat bij dieren, die uiterlijk aan alle vereischten voldoen. Hoe zal dat nu wel moeten zijn met de bij, waarbij we bij eerste sorteering zal ik het maar noemen, dus op bouw en kleur, al niet steeds de grootst mogelijke overeenkomst hebben? En dat is onverschillig welk ras we nemen: inlandsche zwarte, Krainer of Cypro-ltaliaansch.
Nu ga ik een stapje verder en neem de zwarte inlandsche uit een hoek van het land, waar die jaren in losse bouw is gehouden en waar het zwermen tot het uiterste beperkt is en daarnaast die uit het heidebedrijf waar de zaak juist baseert op het zwermen, b.v. uit mijn eigen stand, die vijf jaar oude moeren kent, die nooit zwermden en uit een bedrijf waar ik den imker een volk als best hoorde roemen, omdat dat vijf zwermen in een jaar had gegeven. Wie van deze zijn de echte vertegenwoordigers van het ras en van welke moet ik uitgaan bij mijn vergelijkingen?
Ieder zal de nog grootere moeilijkheden voelen, die hier liggen. En toch geloof ik, dat deze bij onze inlandsche zwarte nog het kleinste zullen blijken te zijn, omdat we hier al het meest zuivere materiaal kunnen vinden, nl, dat wat ons doel het dichtst bijkomt.
De eerste opzet voor de vreemde rassen lijkt gemakkelijker, omdat die zoogenaamd zuiver ingevoerd kunnen worden. Ik schrijf hier met opzet "zoogenaamd zuiver". Zal de proef goed opgezet worden dan is het beslist noodzakelijk om ook van deze rassen de beste gemiddelden te nemen en is elke ingevoerde bij, die een ras heet te vertegenwoordigen ook een zuiver vertegenwoordiger daarvan? Dat zal wel steeds een open vraag blijven. Maar nu het vervolg. Een proef over één jaar zegt niets en, aangenomen, dat de rassen die we opzetten in alle opzichten zuiver zijn, hoe kunnen we die de meerdere jaren, waarover de proef moet loopen, zuiver houden? Dit zal m.i. een onmogelijkheid blijken, zoodat van een vergelijking tusschen rassen vrijwel geen sprake kan zijn, want daarbij zullen ze naast elkaar enkele jaren hun krachten op dezelfde bijenweide moeten meten. Dit zou kunnen bij zwermvrije volken, zoolang de moeren niet vervangen worden. Maar hoe zal dat gaan bij wisseling van moeren, stil of door zwermen? Waar, zooals bij mijn volken stille wisseling regel is, al is dit soms na vier, vijf jaar, krijg ik zelfs voor dit allergunstigste geval groote kans op kruisingen en dit is voor de Krainer en Cypro-Italiaansche oneindig veel grooter, door de grootere zwermdrift van deze rassen.(Noot Red. Van de C.-I.-bij wordt gezegd, dat zij minder zwermlustig is.) Zuivere vergelijking zal dus op grond van dit alleen al vrijwel onmogelijk zijn. En toch zijn de moeilijkheden nog veel grooter. Wie kan garandeeren dat de zuiver ingevoerde rassen van hun ras behoorlijke tot goede vertegenwooordigers zijn? Als voorbeeld geef ik, dat van mijn beste stammen soms een koningin valt, die het er totaal bij laat zitten en als nu bij die ingevoerde, waarvan we, als regel, totaal niets weten, ditzelfde op den koop toe kan voorkomen, wat zegt ons dan al ons proefnerven. Dan daarbij: van welke grondslagen wil men uitgaan? We kennen heden twee duidelijk onderscheiden richtingen: die voor de heideteelt, dus het bedrijf dat vermeerderen moet, en dat, wat zooveel mogelijk streeft naar zwermbeperking. Welke hiervan zal men aanpakken af mogelijk beide? Daarvoor zou de inlandsche zwarte een mooie voorsprong krijgen, omdat die in beide richtingen gekweekt is en we daar dus geschikt materiaal kunnen vinden. Feitelijk geeft dit laatste reeds het ondoelmatige van de vergelijkende proeven aan. Ik geloof dan ook vrij te durven zeggen: het is iets dat tot niets leidt of leiden kan.
Gaan we even tot onze koeien terug. Wie heeft wel eens gehoord van een bedrijf dat onze rassen naast elkaar probeerde. En toch zijn dat vergelijkbare producten in veel hoogere mate, omdat ze alle gevormd zijn onder vrijwel dezelfde omstandigheden en hetzelfde klimaat, zoodat aanpassing, wat van zoo groote beteekenis is, niet behoeft plaats te vinden. Men vergelijkt niet, maar neemt één er van. Zoo zou ik zeggen kan men ook doen met de bijen.
Maar dan dient men steeds te bedenken: wat in den vreemde voldoet, behoeft hier daarom nog niet te voldoen. Daar kunnen omstandigheden en klimaten zijn, waar die bijen zich bij aangepast hebben en die een voorwaarde zijn voor hun slagen en het de vraag zal zijn, of die hier ook zijn, dan wel, of ze zich aan de nieuwe omstandigheden kunnen aanpassen zonder verlies van prestatie. Weer onze koeien. Onze veerassen zijn op vele plaatsen over de wereld verspreid maar voldeden alleen daar, waar ze vrijwel onder dezelfde omstandigheden leefden als in hun stamland. Waarom zou dit met bijen zooveel anders zijn?
Wanneer we het geld, de moeite en de tijd die aan de vreemdelingen wordt besteed eens geven aan de veredeling van onze inlandsche zwarte, geloof ik, dat we dit spoedig brengen kunnen tot een hoogte, dat we aan geen vreemde meer denken. We hebben er in elk geval al veel mee voor op de vreemdelingen, omdat ze reeds aangepast zijn aan klimaat en omstandigheden. Daarbij, onze bijenstapel schijnt in hoofdzaak vrij van ernstige bijenziekten, die in het buitenland geweldige schade aanrichten.
Waarom zullen we de risico op ons nemen, om die ziekten mogelijk met het vreemde materiaal binnen te halen. Laat liever de Nederlandsche imker toonen, dat hij dezelfde man is, in elk geval de waardige nakomeling ervan, die onze onovertroffen veerassen schiep. Waarom zou dit hier niet kunnen, waar het vroeger wel kon.
Het moet kunnen, dus zal het moeten.
Rozenhof - Zelhem