Over doode volken, schijndoode imkers en nog wat.


Een van mijn collega's, die een hart uur bij mij vandaan woont, vertelde mij, dat zijn volken wel prachtig de winter
waren doorgekomen, maar in Februari waren er drie, waarvan alle bijen in een hoop dood op de plank zagen. Ik vroeg hem, heb je dat niet laten onderzoeken, neen, was het antwoord, dood is dood.
Een ander, dien ik ontmoette, vertelde, dat zijn 17 korfvolken schitterend overwinterd waren, maar in Februari plotseling 14 alle dood op de plank lagen. Ook hem vroeg ik of hij de oorzaak had laten onderzoeken. Ook hij gaf hetzelfde antwoord: dood is dood. Ja, daar sta je van te kijken en wanneer dat zoo algemeen is, daar is het geen wonder dat de ziekte zich verspreidt........

Bovenstaande is overgenomen uit een aan mij gerichte brief van een onzer imkers. Hij had zelf vrij belangrijke sterfte onder zijn bijen gehad, veroorzaakt door Nosema.

Als we deze uitlatingen eens wat nader beschouwen, dan kunnen verschillende vragen in ons opkomen. Zijn het een paar doode of misschien nog maar schijndoode imkers? Schijnbaar zijn ze morsdood, want als er nog een schijntje van leven inzat, vroegen zij zich toch af, "wat kan daar achter zitten, dat zooveel volken ineens wegsterven"; maar hier lijkt het er wel op, of zij bijen houden om er begrafenisje mee te spelen. Het is het vierkant tegenovergestelde van den imker, die sterfte heeft, een monster opstuurt en vraagt om afdoende middelen ter bestrijding en voorkoming.
In die brief stond ook, dat naar des schrijvers meening Nosema veel meer voorkwam dan men aannam en tevens dat in elk Groentje een halve pagina moest voorkomen met de waarschuwing zijn bijen bij sterfte te doen onderzoeken. Dat het meer voorkomt dan men meent, is een uitspraak die als een paal boven water staat. Hoe vaak kreeg ik brieven met vrijwel dezelfde uitlatingen als deze over dezelfde soort buren als die van den schrijver. En hoewel ik het voorkomen van ziekte allerminst grooter wil doen schijnen dan het in werkelijkheid is, niemand zal durven ontkennen, dat, zoolang geen onderzoek is ingesteld, een ziekte de oorzaak der sterfte kan zijn, al weten we dat de "dood is dood-imkers" zeer veel malen hun bijen zelf hebben "gedood", door slechte imkerpraxis. En wat betreft het steeds weer wijzen op het voorkomen van ziekte en het laten onderzoeken, het toepassen van bestrijdingsmaatregelen etc., geef ik toe, dat de ervaring wel leert, dat, en niet het minst bij onze imkers, steeds weer met hetzelfde bijltje moet worden gehakt en dat het er soms veel op lijkt, alsof ook de "ontwikkelde" imker van toeten noch blazen weet.

Nu besef ik zeer goed, dat ziekte en belangstelling er voor maar een klein plaatsje kunnen innemen in in de algemeene bijenbemoeing, maar toch, als men zelf schade lijdt en vaak ernstige, dan moet men toch wel even stilstaan en zich afvragen wat te doen. Is het de betrekkelijke waarde van het bijenbezit of zou men ingedut zijn, de ware belangstelling grootendeels verloren hebben? Leest men niets? Want b.v. over Nosema is in het blad de laatste jaren zooveel geschreven, dat menig vlijtig lezer wel eens gezegd zal hebben: "Waarachtig weer over Nosema!"

Doch ik wil het niet laten bij deze "sombere" opmerkingen. Op alle gebied treft men deze ver uitelkaarloopende belangstelling. De een heeft het drukker dan den ander en zoo zijn er ter verontschuldiging van de weinige energie vaak wel aannemelijke redenen te vinden. We hebben ons af te vragen, op welke manier zou er meer begrip kunnen komen en dan is de opmerking hiervoor gemaakt er niet zoo naast. Steeds blijven voorlichten, in het belang van den getroffen imkers zelf. Maar daarnaast, neen, daarbovenuit moet er nog wat gebeuren. Vele imkers moeten eens goed wakker worden, d.w.z. zij moeten leeren beseffen, dat er een soort verantwoordelijkheid bestaat tegenover den mede-imker, tegenover de belangen van onze imkerschap. Wat dat zeggen wil? Wij leven in een wonderlijke tijd van tegenstellingen, waarin ernstige bezinning noodig is om de juiste weg te vinden en te blijven houden. Ook in ons bijenwereldje! Wij hebben in onzen Voorzitter, dien wij wél mogen waardeeren - het was vrijwel 100% der imkers, die hem wilden behouden als "hun" Voorzitter - een man, die ons den weg wijst. In zijn prachtige rede op 21 Mei j.l. hebben we kunnen vaststellen, hoe door wijs beleid en krachtige doortastendheid dingen tot stand kunnen komen, welke tot waarlijk heil zijn bestemd. Wij mogen zijn voorbeeld volgen, iedere werker, iedere imker, want zulk voorgaan dwingt tot zelfcritiek, tot de vraag, en wat doe ik?

En dan blijf ik bij de zieke bijtjes en waarschuw de menschen zooals onze Voorzitter de menschen wijst op hun plicht tot samenwerking,
tot behoud en bloei van de door ons geliefde bijenteelt. Geeft acht op Uw zaak! Als je sterfte hebt, weet wat U te doen staat, maar geef U bovenal rekenschap van de onbehoorlijke en laakbare handelwijze, als Ge door Uw onverschilligheid anderer bezit in gevaar brengt. En als Uw bekeering standhoudt en gij op deze wijze Uw verantwoordelijkheid beseft en bijdraagt tot de vooruitgang Uwer vereeniging, dan is het niet noodig, dat deze in een bepaald aantal jaren wordt uitgemeten, dan komt dat goede allemaal als vanzelf.

Van weerskanten moet die vooruitgang komen, van een krachtige en redelijke leiding én van een imkerschap, voor wie het imkeren een zaak is, waaraan hij zich met zijn volle ambitie en toewijding heeft te geven. Dan zal het aantal der schijndoode imkers, die er nog veel te veel zijn, beslist afnemen.

Met een practische raad wil ik dit stukje besluiten. De lezer van dit blad zal vóór en nà wel eens hebben opgemerkt, dat er door mij groote waarde wordt gehecht aan de kwaliteit van het materiaal, dat voor ziekte-onderzoek wordt ingezonden. Het ligt feitelijk wel erg voor de hand, dat geschikt materiaal voor de mogelijkheid van het vinden eener ziekte-oorzaak en het verrichten van een behoorlijk onderzoek een vanzelfsprekende voorwaarde is.
Hier eenige voorbeelden. Ik kreeg onlangs een mengmonster bijen van ± 20 stuks. Hierin bevond zich slechts één Nosema-bij en toch waren de volken aan Nosema gestorven. Den eigenaar verzocht ik mij één of een paar volkjes op de raat te zenden en hij zond mij een kast met 2 volkjes op 3 raten elk. Op de raat zaten roervlekken! En deze vlekken waren een reincultuur van Nosema-sporen! Ook van de bijen was een groot aantal besmet. Het geval stemt overeen met het verloop van eenige proeven, zooals ik in mijn Nosema-studie (blz. 35) heb vermeld en waarbij ook de verklaring van dit verloop is te vinden.
Een ander geval betrof een zending bijen, welke reeds lang dood waren. Het eerste 10-tal was negatief; toen bleek ook een mengmonster van 10 stuks negatief te zijn, doch een tweede mengmonster was goed positief. Ik vroeg den imker een monster van al zijn bijen te zenden. Hiervoor wordt glaswerk beschikbaar gesteld, terwijl de verzending gratis kan geschieden, zoodat het alleen het offer van de moeite is, welke de imker zich heeft te getroosten. Ettelijke volken bleken voor 80-100% aan Nosema te lijden. De moraal van deze raad is dus: Stuurt steeds goed en zooveel mogelijk materiaal; levende bijen in een kooitje met vast voedsel. Tevens uitvoerige aanwijzingen.
Dr. A.J. Winkel