Eén bond één vaan!


Eén bond van imkers in 't gansche land!
Wat kwam er, vrienden, dán méér tot stand!
Geeft niet een grooter gewin de bij,
Indien zeer krachtig, daarbij zwerm-vrij
Zij blijven sukkels, die zwermpjes klein.
Zal 't volk presteeren: 't moet krachtig zijn.
Toonen twee zwakke volken onmacht,
Vereend, ontwikk'len zij heel wat kracht!
Zie om U henen in de natuur.
Sterft niet de zwakste na korten duur?
Verstandig imk'ren eischt;
in den stand Slechts sterke volken.
Dat in ons land
Zes imkersbonden, groot, klein bestaan,
Is niet verstandig;
Eén bond, één vaan!
Leeren niet bijen, dat niet 't getal
Doch kracht der volken winst brengen zal?
Een organisme, eenheid de bij,
Een eenheid, imkers, dat zijn óók wij!
Geen afval, scheuring brak hare kracht;
In eenheid - voelt zij - wortelt haar macht.
Ons organisme, het ligt uiteen!
En mét verdeeldheid de kracht verdween.
Wéér allen samen in slechts één bond;
Dán zal weer rijzen de morgenstond,
Die bruisend leven ons brengen zal,
't Bedrijf dra redden uit diep verval!
Eén zij ons streven, weg met krakeel,
De deelen samen tot één geheel!
Dán zijn wij imkers, die met de bij
De eenheid zóó noodig, achten als zij.

Santpoort, Juni 1941.

J.H.E. van Brero.