Honingrijkdom in Nederland.



Joustra

Van verschillende kanten maakt men er ons op attent, dat er van honingrijkdom in ons land niet gesproken kan worden; eerder - zoo zeggen de briefschrijvers - kan men van honingarmoede spreken en dan komen de bewijzen, van voederpot tot broedtrekken toe.
Men staat toch wel even paf bij het lezen van al die brieven. Niet omdat wij aan de juistheid ervan twijfelen, maar wel, omdat men blijkbaar zoo slecht leest. Of drukken wij ons misschien beter uit, door te zeggen, dat men alles wat men leest op zichzelf of eigen streek van toepassing brengt? Is dit laatste het geval, dan kunnen wij er beter het zwijgen toe doen, want dan kan men op elke zin, op elk woord wel critiek leveren en . . . hebben allen gelijk. Daarom raden wij al onze briefschrijvers eens aan om het bewuste artikel nog eens rustig en objectief te lezen en vooral niet te gaan veronderstellen, dat het met een bepaald doel geschreven is.
Wij deelen onze lezers mede wat ons bekend is, zonder ons daarbij te laten leiden door niet ter zake dienende omstandigheden.

Onze Brabantsche briefschrijver - wiens brief wij hierbij afdrukken - zegt, dat men in Brabant moeite heeft om zijn volken in het leven te houden, doch wat lezen wij in St. Ambrosius (maandblad van Zuidelijke bonden)? Daar schrijft de Redacteur o.m.: „In vochthoudende ontginningsweiden liepen de koeien tot aan den buik in prachtige witte klaver, die letterlijk droop van den honing. Meermalen hadden de koeien last van de in volle actie zijnde bijen, die bij sterke kasten enkele dagen een bak vol honing sleepten. Witte klaver was best en ook de linde zeer goed. Bij zulk weer geven ook andere bloemen flink honing. Zoodoende waren er heel wat kastimkers, die van goed verzorgde kasten al drie keer konden slingeren. Vooreerst al na de thuiskomst van fruit en koolzaad en nog twee keer daarna van witte klaaver, linde enz. De beste kasten brachten het al tot c.a. 100 pond slingerhoning".
Ook deze redacteur maakt een restrictie en hij zou elke kast of boogkorf gemiddeld niet gaarne op 10 kg. durven schatten.
„Wel zou ik, zoo gaat hij verder, bij dit buitengewoon mooie bijenweer in Juli durven beweren, dat in Nederland bij gebrek aan bijen heel wat honing is verloren gegaan;
En nog verder: Met korven staat het er heel anders voor. Op het oogenblik zijn er bij de vleet, die 15, 20, 25 en zelfs 30 kg. wegen".

Dat is duidelijke taal, doch op deze duidelijke taal kan men weer aanvoeren, dat er kasten en korven zijn, dat er streken in ons land voorkomen, waar dat alles niet zoo is, waar men moeite heeft om de volken in het leven te houden.
Wij redacteuren zijn wel gewend aan kritiek, doch dat neemt niet weg, dat er in ons land honing gewonnen kan worden mits - zooals wij schreven - de omstandigheden medewerken. Dat zij dit bij onze briefschrijvers blijkbaar niet deden, spijt ons zeer, doch dat zegt niets tegen ons beweren.
Wij kunnen het hierbij laten al zouden we nog bewijzen kunnen aanvoeren, welke onze bewering staven. Zoo b.v. de heel vette korven, welke op de Veenendaalsche bijenmarkt werden aangevoerd èn de korven welke men niet durfde aanvoeren omdat gevaar bestond voor wegvloeien van de honing enz. Plaatselijke verschillen zullen altijd blijven bestaan en ook individueele verschillen en de kritiek zal wel altijd blijven.

Intusschen zijn we weer een maand verder en het weer is voor de heide allerslechtst. Regenbuien en stormvlagen wisselen elkaar af en de honing welke in kasten en korven werd vergaard vermindert zienderoogen en de kansen op een goede heide-oogst verminderen bij den dag. Zoo bestaat de kans, dat onze briefschrijvers het toch nog bij het goede eind krijgen. Ons eind-, oordeel zullen we moeten opschorten tot eind September. Zoo leven wij imkers eigenlijk van dracht tot dracht, doch de les welke wij uit dit jaar kunnen putten is deze; zorgt voor sterke volken op het juiste oogenblik en als ge kunt, ga met Uw volken op reis. Er is honing in ons land te winnen en dit jaar gold dit vooral de zomerhoning.

Een van al die brieven laten we hier volgen als typische reactie op ons artikel.

Is 1941 een rijk honingjaar?
Het artikel „Honingrijkdom in Nederland" heeft de afd. Kennemerland verrast en verblijd. Het gaat dus blijkbaar niet alle imkers even slecht!
Onze afd. heeft dit voorjaar de volken geweid in de fruittuinen van Wester-Blokker. Alleen goede, tevoren gecontroleerde volken mochten deze reis meemaken. Ze zijn levend teruggekomen, dank zij de suikerpot; overigens: ontwikkeling slecht, oogst nihil. Na de reis kwamen ze opmerkelijk gauw op dreef, maar een overschot aan klaverhoning is hier op de droge zandgronden niet gewonnen. Zelfs in eenzelfde afdeeling kunnen belangrijke verschillen in dracht bestaan, misschien telt ook onze afd. enkele gelukkigen die geprofiteerd hebben van klaver of vochthoudende grond. De linde, voor het grootste deel onzer leden de hoofddrachtplant, heeft het er leelijk bij laten zitten. Binnen enkele dagen was in de zengende hitte de bloei verloopen. De schaarsche zilverlinde honingde slecht, en zoo is voor ons dit jaar weer allesbehalve gezegend.
In normale omstandigheden zouden we op het artikel van onzen Redacteur niet op deze wijze gereageerd hebben. Het doet den waren liefhebber altijd goed als hij van rijke oogsten hoort, ook al gaan die zijn neus voorbij. Juist in bar slechte jaren kon men zoo echt genieten van imkerslatijn. Dat behoort nu tot het verleden, ne zaken staan anders. Naar waarheid zal ieder de prestatie van zijn volken moeten opgeven. Dubbel hard zal dat zijn voor degenen die weinig of niets geoogst hebben in dit „honingrijke jaar" en daarom geen suiker voor hun volken toegewezen krijgen. En dit kon wel eens het, ongewilde, gevolg zijn van het artikel „Honingrijkdom in Nederland".
Dat ook wij imkers door de distributie-maatregelen geschoren worden is tot daar aan toe, maar asjeblieft niet over één kam.
L. HENDRIKSE, Secretaris.

En nu onze Brabantsche briefschrijver. Zijn lied is oud en wel zoo oud als dat van onze vereeniging. Steeds is gehamerd op het feit, dat er te weinig en te weinig goede bijenvolken zijn. Of we het echter moeten zoeken in andere kasten? In kazernewoningen? Neen en nogmaals neen. Geen geëxperimenteer. Zelf gebruik ik uitsluitend Kuntzsch-Zwillingkasten, doch met onze Simplex is evengoed honing te winnen en andere systemen brengen andere bezwaren mede. En dan een „Vereeniging van honingwinners?" De grap is kostelijk, doch daarvoor is het een grap.
Laat men komen tot honingwinners in onze ver- eeniging, of beter, laten wij allen er naar trachten zooveel mogelijk honing te winnen.
Aan vereenigingen hebben wij waarlijk geen gebrek. Waar wij nog steeds gebrek aan hebben, dat is aan zeer sterke volken tegen de Hoofddracht, dus aan imkers, die beter bijenhouden.

„Als het getij verloopt moeten de verzet worden".
Het is zelfs voor den oppervlakkigen waarnemer duidelijk, dat er op het gebied der bijenteelt hier iets niet in orde is. Het maandschrift vermeldt zulke tegenstríjdige feiten, tegelijkertijd wordt gesproken over slechte drachttoestanden, terwijl de ander hoera roept. De een loopt met de suikerpot, terwijl de ander honing kan slingeren.
Hier in Brabant hebben we moeite om onze bijen in het leven te houden en is de gemiddelde opbrengst niet meer dan 4 kg. per volk, terwijl er op andere plaatsen wel 30 tot 50 kg. honing per jaar per volk wordt gewonnen. Vanwaar die groote verschillen? Er zijn goede en slechte imkers, maar ook goede en slechte mogelijkheden. De beste imker zal in de maanden Oct., Nov., Dec., Jan., Febr. Mrt., zegge een half jaar lang in ons land geen honing kunnen oogsten. Maar al te vaak kunnen we in plaats van 4 jaargetijden „lente, zomer, herfst en winter", spreken van 8 maanden winter en 3 maanden slecht weer.
Is het dan te verwonderen, dat er een vereeniging tot bevordering der bijenteelt is ontstaan, en door toekenning van vergoeding de behoefte aan bijen voor bestuiving nog maar matig werd opgehouden? Nu is het geval weer anders geworden en lijkt het wel alsof de bijen in hun oude kwaliteit miskend worden. Wat is het geval; er is voedsel noodig. De scheepsladingen honing, die vroeger onze havens binnenliepen, komen niet meer. Het beetje honing van onze bijen bracht vroeger geen gewicht in de schaal, nu echter wel.
Daarmede is het uitzicht geheel anders geworden, maar ook de fruitteelt is gebleven en meer dan ooit moeten daar ook bijen zijn. Wat is er dus aan de orde? Er moeten honingwinners bijkomen! Daarvoor moet niet het bestaande, voorzoover het goed is, afgebroken worden. Waarom nuttige liefhebberijtjes nog meer moeilijkheden bezorgen, laat ze knoeien maar die menschen met hoogdravende theorieën, die moeten de handen eens uit de mouwen steken. De nood roept "aanpakken". Niet afbreken, maar opbouwen.
Naast de Ver. tot Bev. der Bijenteelt moet komen een „vereeniging van honingwinners". Groote kasten, b.v. volgens de Duitsche Zwillingsmethode, kazernewoningen waarin meerdere volken van super-geselecteerde teiten met gemeenschappelijke honingkamer, gebracht op de goede drachtplaatsen. Dat kan groote hoeveelheden honing opbrengen, die nu verloren gaan.
Dat is de weg! Nu is het tijd geen krachten te verspillen in klein-Hollandsche knibbelarij maar verstandig te handelen. Dat is de vraag van den nieuwentijd. „De bakens moeten verzet worden".
Eindhoven, G. Streek