Afscheid



Joustra

Met dit laatste nummer van dit jaar nemen wij afscheid van onze lezers. Wij gevoelen hierbij behoefte om onzen hartelijken dank te betuigen aan onze trouwe medewerkers en onzen drukker, die steeds hun uiterste kracht hebben ingespannen om ons blad op een hoog peil te brengen en te houden en met wien de samenwerking voorbeeldig en een genoegen was.
Maar ook brengen wij onzen dank aan onze lezers, die steeds blijken gaven van belangstelling in hun orgaan. Zij, die kritiek leverden en zij, die ons meermalen hun erkentelijkheid betuigden, geldt onzen dank. Immers de kritiek, mits opbouwend, kan slechts leiden tot een intensiever arbeid en de erkentelijkheid voor het werk, dat gedaan wordt, maakt dit werk prettiger.
Redacteur en medewerkers zijn zich maar al te goed bewust, dat hun werk niet volmaakt was en ook, dat zij het niet allen naar den zin hebben kunnen maken. Maar zij hebben het beste gegeven wat zij vermochten te doen en het is een prettige gedachte te weten, dat ontelbare lezers hiervoor een goed begrip toonden.

Een afscheid is steeds een stukje sterven. Het jaar 1941 is aan het afsterven en de kiem is alweer gelegd voor de wederopbloei van een nieuw jaar.

Zal het afscheid, dat wij van onze lezers nemen een afscheid voor goed zijn? Wij kunnen dit niet zeggen omdat wij in een tijd leven van verschillende mogelijkheden. De toestand op het gebied van ons vereenigingsleven is onzeker en de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat wij voor ingrijpende veranderingen staan. Hoe die veranderingen ook mogen zijn, het is ons een vreugde te weten, dat de liefde tot het kleine insect zal blijven bestaan, omdat het ons, vooral op oogenblikken waarop het ons te benauwd wordt, zulke heerlijke dingen te zeggen heeft. Bij onzen bijenstand, bij onze immen vinden wij de rust, welke wij vaak zoo noodig hebben, omdat wij hier de stem van God kunnen beluisteren.

Wij eindigen ons afscheid met de volgende dichtregelen van Hebel:

"O Tierle, wie hast mi entzückt,
Du bist so klein und doch so g'schickt,
Du lehrest uns, dasz edle Triebe,
Dasz stiller Fleisz und Ordnungsliebe,
Dasz Treu und Ehrfurcht voor dem Throne
Am liebsten untern Strodach wohne".