UIT DE JAAGKIEPS.



In de eerste jaren van de 19e eeuw stelde de Maatschappij ter Bevordering van de Landbouw te Amsterdam de volgende vraag:
"Welke zijn de middelen om de zoo nuttige bijenteelt in ons Vaderland meer en meer te doen aanwassen? Op welke wijze kan men de hindernissen, die derzelver bloei in den weg staan, het beste uit den weg ruimen of te boven komen?"
Deze vraag werd gesteld:
"Daar de prijs van den honing en het was, in de laatste jaren zeer aanmerkelijk vermeerderd is, en echter de bijenteelt in ons vaderland geenszins naar evenredigheid is toegenomen, ja welligt, op sommige plaatsen eer verminderd en achteruit gegaan is".

Hoeveel antwoorden op deze vraag binnenkwamen is mij niet bekend, maar drie bekroonde zijn in onze bibliotheek aanwezig (Afd. I no.2),.
Deze antwoorden zijn afkomstig van:
1e. Cornelis de Vos, Hamburg, dat de gouden medaille verwierf;
2e. Rijkend Jacob Brouwer, honorair lid der Maatschappij, welk antwoord den prijs eener tweede gouden medaille waardig geoordeeld is. (Van dezen persoon is nog een werkje in onze bibliotheek aanwezig, n.l.: Nieuwe leerwijze omtrent de bijen en derzelve zoogenaamde Magazijnteelt. Voornamelijk getrokken uit het hoogduitsche werk van J. L. Christ 1809 (Afd. III no. 4) .
3e. Denijs Montfort van den Voshol te Antwerpen, uit het Fransch vertaald, aan welke verhandeling als een Accescit de zilveren medaille is toegewezen.

Deze antwoorden vormen een boekwerk van 180 bladzijden en geven, daar zij uit zoo uiteenloopende streken komen, een aardig kijkje op den stand van de bijenteelt in het Koninkrijk Holland. Mijn plan was geweest uit de verschillende antwoorden uittreksels te nemen en deze achtereenvolgens te laten opnemen, maar gezien het onzeker bestaan van ons Groentje zal dat wel niet meer gaan.
Uit het antwoord Brouwer het volgende overzicht:
De geschiktste kwartieren in ons Vaderland voor de Bijenteelt zijn in 't bijzonder in Gelderland: omstreeks Aalten, Groenloo, Winterswijk, Tongeren, Vierhouten, Garderen, Barneveld en Nijkerk; in het kwartier van Nijmegen langs de Waal. Kort bij de eerste plaatsen is bijzonder veel boekweit, heide, weiland, water en boomwilgen, en bij Nijmegen, koolzaad enz.
In Holland: langs de Maas en Ouden Rijn, op de waterwilgen, en op het kool- en raapzaad; nabij Hoorn, Enkhuizen of anders de Streek, op het koolzaad; ook tusschen Haarlem en Alkmaar, wegens de weilanden, duinplanten, appel-, wilge- en lindeboomen; en wel voornamelijk op het Gooiland, bekend van wegen de Cultuur der boekweit; dan daar men behalve op 't Gooi in Holland geene heide aantreft, zoo zal men zich de reize naar de Utrechtsche of Geldersche heide moeten getroosten, hetgeen ook de kosten wel zal beloonen.
Zeeland heeft weinig wilgeboomen dan, het Land van Ter Goes en het eiland Walcheren hebben daarentegen weder in overvloed bloesem van appel- en perenboomen, koolzaad enz.; vindt men er geen boekweit, de aldaar zijnde vette kleigrond geeft de alles overtreffende witte klaverbloem; terwijl de kostelijke boekweit en de Bredasche heide, niet te verre afzijn, om de bijen, met goed voordeel daar henen te vervoeren.
Utrecht's geheele Departement is voor de Bijenteelt zeer geschikt; men heeft er overvloed van wilgeboomen, en ook het koolzaad; als bij Monttoort, IJsselstein, Schalkwijk, Kuilenburg enz.; bij de stad Utrecht, en naar de Nieuwer-Sluis; bijzonder bij Amersfoort, overvloed van boekweit en vooral geen gebrek aan heide.
Vriesland kan zijn bijen brengen naar de Wouden en de Drachten, 't Heerenveen, en daaromtrent op de waterwilgen en naar het zoogenaamde Hoogeland, bijzonder naar het Bild bij Franeker, op de koolzaadbloem en de boekweit; en, is de klaverrijke provincie van Vriesland — beroemd om zijn witten honing — schraal voorzien van heide, het grenst aan het Landschap Drenthe, dat daarvan een overvloed heeft.
Overijssel kan zijn bijen brengen op 's Heeren-broek en tusschen Zwol en den IJssel op de water- en boomwilgen, die daar in menigte zijn. Men kan de bijen zoo plaatsen, dat zij de bloem- en moestuinen, in den omtrek van Zwol gelegen, ook kunnen bevliegen; men vindt er verder ook kool- en raapzaad en de witte klaverbloem; vervolgens naar Oud en Nieuw Leusen, Ommen en Dalfsen, daar men niet anders ziet dan boekweit en heide.
Groningen brengt zijn bijen naar de Maine, nabij Loppersen en langs de wateren, op de wilgen; ook naar het West-Woldingerland, op de koolzaadbloem, die daar overvloedig is; vervolgens naar het Oldambt en verscheidene plaatsen daaromtrent op de boekweit; het gebrek aan heide kan al mede het aangrenzende Landschap van Drenthe vergoeden.
Het Landschap Drenthe heeft bijna geen water- noch boomwilgen, ook geen koolzaaadbloem en moet daarentegen zijne bijen weer vervoeren naar West-Woldingerland, op de veelvuldige koolzaadbloem; vervolgens naar de veenen Pessen, Egten, Bucanje, Arsen, Zuidlaren en nabij Coevorden, op de boekweitbloem en op zijne eigene uitgestrekte heide.
Bataafsch-Brabant (dit is overvloedig bekend).:
heeft alles, wat tot de bijenteelt noodig is.
*

Een imker vroeg me onlangs of ik aan de hand van oude leerboeken een werkwijze kon aangeven, waarbij wij niet langer afhankelijk van de suikerlevering zouden zijn; onze voorouders hadden toch ook geen suiker.
Deze vraag is niet eenvoudig te beantwoorden. Onze voorouders hadden korven en boekweit, zie voorgaand overzicht. We zouden de suiker kunnen missen als onze bijen zooveel honing opleverden, dat wij en zij genoeg hadden. Dit is o.a. in Amerika het geval.
*

Het volgende is overgenomen uit Gleanings 1939/8 en hoewel we veel van de Bijenteelt in de Vereenigde Staten kunnen leeren, is het niet te hopen, dat men in ons land een dergelijke handelswijze om van zijn honing af te komen, zou moeten toepassen.
Op een mooien dag kwam een tourist in zijn auto langs een landweg en had het plan een bus honing, "versch van de bijenkast" te koopen. (Langs de groote autowegen in dat land maken de bijenhouders voor hun product reclame door middel van groote reclame-borden of aantrekkelijke stands, welke aan de dwarswegen die naar hun bedrijf leiden, worden geplaatst).
Spoedig werd hij geleid (misschien misleid) door een reclame-bord, waarop stond te lezen "goedkoope honing". Dit was met groote onregelmatige letters op een ruw bord geschilderd. Aarzelend reed hij den tuin in en zag den bijenstand; een verzameling van kasten van elk systeem en afmetingen. Hij zag reten in de kasten opgevuld met teer, dat er met vuile klodders afliep. Hij zag een stapel donkere broedraten bezaaid met wasmotten naast een ledige kast. Een walgelijke geur trok zijn aandacht naar een hoop doode bijen, zoo maar neergegooid op den bijenstand. Al deze dingen zag hij in een paar minuten. Deze persoon die gewend was zijn honing in een keurig flacon van zijn leverancier te krijgen en die mijlen afgelegd had op zoek naar verschen honing, maar die inplaats daarvan een indruk had gekregen, die hem pijn in het lijf veroorzaakte.
Hij zette zijn wagen in beweging, misschien kon hij vertrokken zijn voordat de eigenaar zijn komst opgemerkt had. Maar hij had dit geluk niet. Juist had hij zijn wagen gedraaid, toen een ruige kerel op blote voeten uit de blokhut kwam. Een verschoten blauwe overall hing los over een beenig gestalte. "Halt, vreemdeling", riep hij, alsof het zijn gewoonte was toekomstige klanten te weerhouden uit zijn tuin te vluchten. De tourist stopte, hij vond het niet verantwoord heen te gaan, want Ruigbaard hield een jachtgeweer met lange loop in zijn armen.
"Hoe gaat het, vreemdeling" (Ruigbaard hing op zijn gemak op de deur van den wagen), "ik denk dat je om honing komt"? "Zoo is het sir", antwoordde de tourist, heb je wat goeden klaverhoning voor mij?" Ruigbaard weifelde. "Wel, ik kan er niet voor instaan, dat het klaverhoning is” (een straal tabaksap verhuisde naar een seringenbosje) "het kan ook wat anders zijn. Ik weet het niet precies. Maar het is zuivere honing. Ik nam het uit de kasten, dadelijk na den eersten vorst". „Waarom wachtte je op den eersten vorst", vroeg de tourist. Ruigbaard keek hem met een blik grenzende aan verachting, strak aan; "Waarom? dan kunnen de bijen je niet steken, natuurlijk. Kom binnen en kies je honing uit, naar eigen smaak". Het was meer een bevel dan een uitnoodiging. De tourist ging.
De potjes honing stonden in een doos in het achterhuis. Enkele waren versuikerd. andere bevatten stukken honing zoo donker als de nacht. "Hoeveel potten had U gedacht?" Ruigbaard was begeerig zoo spoedig mogelijk van zijn oogst, waarnaar niet veel vraag was, af te komen. "Slechts een klein potje", antwoordde de tourist. Hij ontving een potje, waarvan de inhoud bestond uit een mengsel van was en versuikerde honing en wat pollen. Onbekend op het gebied van honing (en imkers?) was de tourist in de war gebracht, Dit was dus zuivere honing, zeker moest dat het zijn, hoe onsmakelijk het er ook uit zag. Was de honing, dien hij van zijn winkelier kreeg, dan wel zuiver, deze zou hem dat dan maar weer eens moeten uitleggen.
Toen de koop gesloten was, ging de tourist naar zijn wagen; Ruigbaard beende naast hem. "Hoe gaat het met de jacht?" vroeg de tourist met een blik naar het geweer. Ruigbaard grinnikte. "Wel, ik zal het U maar zeggen, ik was in het geheel niet op jacht. Maar voor eenigen tijd kwamen er hier eenige kerels binnen, die voordat ik de deur uit was, weer afgetrokken waren, ondanks mijn roepen wilden zij geen halt houden". Ruigbaard liefkoosde de tromp van zijn geweer. "Maar als ik de deur uit kom met de oude Betzy in de armen, dan heeft men niet 't hart om weg te loopen. Ik zou natuurlijk niet durven schieten, als men wegliep, want ik zou bang zijn mijn zaken te benadeelen. Toch is het een goede truc, want in deze herfst is geen enkele klant weggeloopen".