ONZE VERENIGING GEDURENDE DE BEZETTING.
Het is gebleken, dat er bij sommigen een totaal verkeerde mening heerst over het doen en laten onzer Vereniging gedurende de bezetting. Daarom zullen wij hier in het kort uiteenzetten, wat er eigenlijk is gepasseerd.
Nadat aanvankelijk pogingen in het werk gesteld werden om de Vereniging vrijwillig te bewegen als centraal orgaan van de Ned. Bijenteelt op Nationaal-Socialistische grondslag te doen fungeren, pogingen, die telkens energiek door onzen Voorzitter werden afgewezen, werd door den Commissaris voor niet-commerciële verenigingen en stichtingen een Gemachtigde voor de Bijenteelt benoemd. Dit was dhr. Raad uit Hilversum. Alle organisaties op bijenteeltgebied hadden dus met hem te maken.
Uit zeer betrouwbare Nederlandse bron was ons medegedeeld, dat alle bijenhoudersorganisaties gedwongen zouden worden, zich aan te sluiten bij het Imkersgilde, tenzij de Zuidelijke bonden met ons vrijwillig een fusie zouden aangaan. Het is een ieder bekend, dat onze Vereeniging zich steeds op het standpunt gesteld heeft, dat meer dan één bijenhoudersorganisatie uit de boze is en dat wij dus steeds voor een unificatie van de organisaties hebben gewerkt. Krachtige pogingen zijn daartoe o.a. aangewend door onzen Voorzitter helaas met een zeer onbevredigend resultaat.
Toen bovenbedoelde mededeling ons bereikte, heeft onze Voorzitter zich wederom tot de beide Zuidelijke bijenhoudersbonden gewend. Er werd uiteengezet waarom thans een fusie noodzakelijk was, n.l. om ons te redden uit de handen van de Nederlandse Landstand c.a. Het antwoord was afwijzend, zoals steeds. Later is ons gebleken, dat zelfs de leden van het Hoofdbestuur van de Zuidelijke bonden over zulk een belangrijk voorstel niet geraadpleegd waren, van ons verzoek dus niets afwisten en van het antwoord evenmin. In ieder geval van een fusie kwam op dit kritieke ogenblik weer niets. De gevolgen waren funest ... voor de Zuidelijke bonden. Zij waren n.l. afhankelijk van de N.C.B. en L.L.T.B. en deze werden ondergebracht bij de Nederl. Landstand. Met grote waakzaamheid sloegen wij deze gang van zaken gade en wij vroegen ons af, wat zal er met de Vereniging voor Bijenteelt en de andere bijenteeltorganisaties gebeuren. De machthebbers wisten, dat wij afwijzend stonden tegen een overschakeling naar de Landstand en het is misschien daaraan te wijten, dat men steeds maar draalde maatregelen tegen onze Vereniging te nemen. Er hebben conferenties plaats gehad, waarbij ons verleidelijke aanbiedingen werden gedaan, doch waarachter steeds het spook van overschakeling naar de Nederlandse Landstand rees. De Commissaris voor niet-commerciële Verenigingen en Stichtingen stelde toen de bijenteelt onder een gemachtigde; deze behoorde natuurlijk tot de N.S.B., doch hij stond in imkerskringen bekend als een kundig imker en een zeer gematigd man. Waarschijnlijk moet deze benoeming als een laatste poging beschouwd worden om zonder al te grote dwang de nog resterende organisaties tot fusie te brengen, want al vrij spoedig werd onzen Voorzitter het Leiderschap van de bijenteelt aangeboden, waarbij bepaald werd, dat onze Vereniging als de oudste en grootste zou blijven bestaan en de andere bonden zouden worden opgeheven, indien zij niet vrijwillig zich bij de onze zouden aansluiten. Dat bij dit onderhoud ook de vraag naar voren kwam, of het geheel onder de Nederl. Landstand zou komen, is duidelijk. Het resultaat was, dat de positieve verzekering werd gegeven, dat de bijenteelt niet politiek zou worden ingeschakeld, omdat zij niets met politiek te maken had; wij zouden als geheel zelfstandige Vereniging kunnen blijven voortbestaan. Het Leidersbeginsel moest echter worden toegepast en een zakelijk contact met de Ned. Landstand worden onderhouden.
Gezien de algemene verwachting, dat wij, evenals de Zuidelijke bonden en de overige land- en tuinbouworganisaties, zouden worden gelijkgeschakeld of opgeheven met confiscatie van alle bezittingen, leken deze voorwaarden niet zo gek, zodat een voorlopige toezegging tot overweging werd gedaan; dit geschiedde in het najaar van 1942. Toen kort daarop echter een Kerstnummer van de Ned. Landstand verscheen, waarin de wanbedoelingen van de leiding onmiskenbaar tot uiting kwamen, vroeg de Voorzitter zich af, of het met die garanties niet spoedig mis zou lopen, vandaar dat hij definitief bedankte voor de hem aangeboden functie onder verwijzing naar hetgeen in bedoeld Kerstnummer stond over het organisatiewezen in het algemeen. Er gebeurde echter aanvankelijk niets meer, totdat in October, dus een volle 9 maanden later, plotseling het ontslag van het volledig hoofdbestuur volgde. Ook de Secretaris werd van zijn functie ontheven, doch met de waarneming ervan belast.
De nog resterende organisaties werd gelegenheid gegeven zich voor een bepaalde datum bij de Vereniging aan te sluiten, waarna zij bij weigering zouden worden ontbonden. Aldus de Commissaris voor niet-commerciële Verenigingen en Stichtingen. Als Leider van de Vereniging werd door hem aangewezen de Gemachtigde voor de Bijenteelt, Chr. H. J. Raad te Hilversum. In overleg met den Voorzitter, Mr. L. R. J. Ridder van Rappard werd besloten, dat de Algem. Secretaris zich zijn benoeming voorlopig zou laten welgevallen, onder de voorwaarde van onthouding van iedere politieke bemoeiïng.
Wij ontveinsden ons geenszins, dat de positie van dezen laatste moeilijk zou zijn, omdat, zooals de Voorzitter zich uitdrukte, hij gevaarlijk ver in het vijandelijk kamp zijn beroep moest vervullen en bovendien omdat overeengekomen was, dat hij zoveel mogelijk de zaken slepende zou houden en tijd zou winnen.
De situatie bleef echter verward. Immers er bestonden enkele organisaties, die op het punt stond geliquideerd te worden en 2 organisaties, die reeds deel uitmaakten van de Ned. Landstand, n.l. de Zuidelijke bonden. Eerstgenoemden kwamen al spoedig zich aanmelden, doch de organisaties welke deel uitmaakten van de Landstand, hadden geen recht meer over hun doen en laten te beslissen en de Landstand verzette zich tegen een overheveling van die bonden naar onze Vereniging. Tenslotte moest de Landstand toegeven, en kwamen de afdelingen die zich - zij het noodgedwongen
— bij de Landstand hadden aangemeld, onder de vleugelen
van onze Vereniging. Het is misschien niet tot de leden van de Zuidelijke bonden doorgedrongen, dat zij hier werden vrijgemaakt van de organisatie waarbij zij allerminst wilden zijn en ondergebracht bij een volkomen vrije organisatie.
Het werk, dat de Vereniging gedurende de bezettingsjaren verrichtte, was veel, doch van scheppend werk kon geen sprake zijn. Immers, er rezen tal van moeilijkheden, moeilijkheden welke iedereen ondervond en bovendien, de bedoeling was, de zaken zoveel mogelijk slepende te houden totdat onze bevrijding zou komen en de Vereniging ongeschonden kon worden overgedragen aan het Bestuur, dat door de Imkers gekozen was.
Intussen kwamen de moeilijkheden met de suikervoorziening. Er was niet zo heel veel suiker voor de bijen beschikbaar en het feit, dat de bijenteelt onderdeel uitmaakte van het Bedrijfschap voor Pluimvee en Eieren, maakte, dat de verstrekking erg stroef liep. Niettemin is het ons mogen gelukken tot en met het voorjaar 1944 aan de afdelingen suiker te verstrekken tot een redelijk kwantum.
Ook in het najaar 1944 zou suiker worden verstrekt. De ervaringen bij de verplichte honinglevering om suiker te bekomen, waren niet zo heel schitterend. De voorwaarden, opgesteld door mensen, die van de bijenteelt weinig begrip hadden, waren dusdanig, dat wij voor een herhaling niets gevoelden.
Om te voorkomen, dat de imkers weer de dupe zouden worden van een foutieve opzet, stelde de waarnemend Secretaris in December 1943 een schema op voor het geval wederom honing zou moeten worden geleverd om suiker te bekomen. In dit schema werd vooropgesteld, dat ieder bijenvolk, dat moest overwinteren, suiker zou hebben. Geen enkel volk zou dus buiten de regeling vallen.
Voorgesteld werd, dat per kastvolk 1/2 kg. slingerhoning zou moeten worden geleverd en per korfvolk 1 kg. ruwe honing. Deze eis, indien zij door den bezetter zou worden geslikt, zou door de imkers kunnen worden ingewilligd en ook willen worden ingewilligd. Voor deze honing zou dan plm. 6 kg. suiker in de plaats komen. Afgesproken werd, dat de beslissing hierop in Maart 1944 zou vallen; de imkers wisten dan vroeg genoeg waaraan zij toe waren. Het moest echter zomer worden, toen werd medegedeeld, dat, na een aanvankelijke weigering, de bezetters op ons voorstel waren ingegaan.
In Augustus 1944 wisten wij echter nog niets meer, ook niet, nadat herhaald gerappelleerd was.
Eindelijk kwam in de loop van Augustus een telegrammetje, waarin de wnd. Secretaris met den Directeur van Handel en dhr. Andriessen uit Tilburg uitgenodigd werden om in de Bilt te komen om over de suiker te praten. Erg laat, doch nog niet te laat om de suiker tamelijk op tijd aan de Imkers te kunnen verstrekken. Hoe keken wij echter op ons neus, toen medegedeeld werd, dat de voorgestelde regeling niet doorging en dat de Duitschers 3 kg. consumptiehoning per volk in ruil voor suiker wensten. Of wij al protesteerden, dat dit tegen de aanvankelijke overeenkomst was, het hielp niet, integendeel, de wnd. Secretaris werd aangemoedigd de regeling maar te aanvaarden, dan konden we direct 900 ton suiker krijgen. De wnd. Secretaris weigerde echter pertinent. Hij verklaarde zich op verzoek van dhr. v. d. Bend en Andriessen bereid deze zaken te gaan bespreken met den Directeur-Generaal van de Landbouw en stelde zich daartoe direct in verbinding met den Verenigingsleider, die het standpunt van den wnd. Secretaris, dus ook diens weigering, goedkeurde.
De Directeur-Generaal van de Landbouw vond een onderhoud niet nodig; hij was reeds geheel op de hoogte met het voorstel Joustra en onderschreef dit volkomen. Bereids waren stappen gedaan om de imkers suiker te verstrekken. Dit geschiedde eind Augustus 1944. Spoedig daarop volgde de Dolle Dinsdag en werd het spoorwegverkeer stilgelegd. Op 5 September werd nog aangedrongen op spoedige levering van suiker bij het Bedrijfschap te de Bilt en op 12 September d.a.v. nogmaals met klein aangedrongen op een beslissing. Op beide brieven is nooit enig teken van leven gegeven en de bijen moesten zonder suiker de winter in.
Ook in het voorjaar 1945 werd getracht suiker te bekomen, maar de uitslag was al even droevig, zodat we de imkers, die geen suiker hadden ontvangen (de 3 Noordelijke provincies en het Zuiden hadden dit wel) niet konden helpen. Gelukkig troffen we een schitterend voorjaar, zodat er nog heel wat bijenvolken, die bij een ongunstige weersgesteldheid onherroepelijk ten gronde zouden zijn gegaan, gered werden.
Een enkele maal (2 keer) kon nog een surrogaat maandblad verschijnen, doch van een geregeld verschijnen was geen sprake. Heel erg rouwig waren wij daar niet om. Immers, de kans bestond, dat er verplichte mededelingen in moesten worden opgenomen. Een keer dreigde de zaak mis te lopen, toen er pogingen in het werk gesteld werden om het blad te doen uitgeven door Volk en Bodem. De Hoofdredacteur diende toen een verzoek om ontslag in en er werd niets meer van gehoord.
Toen het oorspronkelijk Maandschrift verboden werd, heeft de Secretaris getracht om er iets op te vinden, dat de imkers toch maandelijks hun lectuur kregen. Hij stelde n.l. Pastoor Haerens in België, Hoofdopsteller van het Vlaamse zusterorgaan voor, om van dat blad een 25000 exemplaren meer te laten drukken, een paar pagina's af
te zonderen voor de Nederlandse imkers en dit orgaan vanuit België den Nederlandsen imkers te doen toekomen. Helaas werd dit door papierschaarste in België verijdeld. Ten einde raad, hebben we toen min of meer geregeld maandelijks het contact door een mededelingenblad met de afdelingen, kunnen onderhouden, totdat ook dit later werd verboden.
Gelukkig werd toen in verschillende afdelingen een grotere activiteit aan de dag gelegd door het plaatselijk uitgeven van een mededelingenblad. Helaas bleven heel veel afdelingen hiervan verschoond, omdat het bekomen van papier haast niet meer mogelijk was.
Toen een gedeelte van Nederland bevrijd was, raakten wij het contact met dit gebied volkomen kwijt. Immers, ieder stuk aan onze leden in dat gebied gezonden, kwam terug met de mededeling „terug wegens verbroken postverbinding". De Zuidelijke bonden hebben toen weer hun organisaties opgericht en de imkers in dat gebied van suiker kunnen voorzien.
Konden wij ons hierop verheugen - immers nu werd een deel van de Nederlandse bijenteelt gered - het bleek al spoedig, dat de eenheid in de bijenteelt weer verbroken was en de toestand van vóór 1940 weer werd hersteld. De besturen van de N.C.B. en de L.L.T.B. wensten hun bijenhoudersbonden weer zelfstandig te laten voortbestaan. Dit nu betreuren wij zeer. Weliswaar voelde ook onze Vereniging niets voor een gedwongen eenheid, zoals die in de bezettingstijd werd bevolen, doch er kon nu sprake zijn van een fusie door overleg, die aan de Nederlandse bijenteelt zeer ten goede zou komen.
Wij menen, dat de tijd hiervoor rijp is, ook al huldigen de besturen der Zuidelijke organisaties een andere mening. In de oorlog hebben we veel geleerd en wel in het bijzonder, dat wij gezamenlijk meer kunnen bereiken dan verdeeld. Onze Vereniging was reeds lang zover en tal van imkers buiten onze Vereeniging eveneens. Dat is ook geen wonder. Dagelijks zien we aan onze bijen, wat een sterk ongedeeld volk kan presteren en we weten maar al te goed, dat er van gedeelde volken weinig terecht komt.
Intussen, wij zetten onze werkzaamheden met kracht voort. Voor zover de omstandigheden dit ons veroorloven, zullen wij beproeven de Vereniging weer het oude aanzien te hergeven, ons blad weer op het oude peil - mogelijk nog frisser en degelijker - te brengen, onze zo geanimeerde Imkersdagen weer te houden en onze bijenteelt op te bouwen. Aan de afgebroken pogingen om een Instituut voor Bijenteelt op te bouwen, zal bijzondere aandacht worden geschonken.
Zo gaan wij een nieuw tijdperk tegemoet en wij hopen en verwachten, dat dit er een zal zijn van hernieuwde opbloei van de vaderlandse bijenteelt.
Helaas zijn er tal van bijenvolken door oorlogshandelingen en tengevolge daarvan, omgekomen en we zullen eensgezind moeten trachten de bijenstapel weer op het oude peil en daarboven te brengen. Dat kan op velerlei manieren en het ontbreekt ons niet aan raadgevingen uit alle streken van ons land. Zij culmineren wel in de drang om de verloren gegane volken van Duitsland te vorderen. Dat zou de meest rationele oplossing zijn, indien daaraan geen gevaren waren verbonden, n.l. de kans op het binnenslepen van bijenziekten welke we hier in ons land niet kennen. Wij hebben generlei behoefte aan import van een 5e colonne. Afgezien van de vraag of de Regering voor een dergelijke vordering te vinden zou zijn, zouden de geïmporteerde volken toch een quarantainetijd moeten doormaken en dat stuit ook op verschillende moeilijkheden. Wij kunnen echter ook zelf helpen door zoveel mogelijk uit te breiden. Daar is echter een niet onbelangrijke suikergift voor noodig en bovendien materiaal, kasten, korven, kunstraat, enz., allemaal artikelen, die slechts schaars of in het geheel niet aanwezig zijn. Herstel op korte termijn moet men dus niet verwachten. Dat de gedupeerden uit de inundatiegebieden en gebieden waar de oorlog fel gewoed heeft in de allereerste plaats moeten worden geholpen, spreekt wel vanzelf en wij kunnen hierbij onze saamhorigheid tonen door een of meerdere volken af te staan voor deze mensen.
En dan tot slot, de tijd voor zwarte prijzen is nu toch zeker afgelopen. De laatste prijszetting voor bijenvolken is van die aard, dat de imker er behoorlijk mee uit kan, ze is zelfs hoger dan de meesten onzer hadden durven hopen.
En nu ... voorwaarts naar een gezonde bijenteelt in ons zwaarbeproefde vaderland.
JOUSTRA, Algemeen Secretaris.