DE BIJENTEELT IN NEDERLAND.
In de laatste tijd trekt de bijenteelt in Nederland opnieuw de aandacht, en dat niet alleen vanwege de producten, die zij levert : honing en was, doch in veel grotere mate vanwege haar betekenis voor de bestuiving van vruchtbomen en koolzaadplanten.
Nu ook voor verzoetingsproducten en voor grondstoffen van smeer- en wasmiddelen en van zalven schaarste valt te constateren en nu alles in het werk moet worden gesteld de eigen fruit- en koolzaadteelt op peil te houden en, in het bijzonder wat betreft koolzaad, sterk uit te breiden, komt de vraag op, welke betekenis de inlandse bijenteelt voor dit alles heeft.
De betekenis van de bijenteelt is in Nederland nooit groot geweest. Wel is het bekend, dat er in deze streken reeds vroeg bijenhouders waren, doch van een bijenteelt als hoofd- bedrijf is nooit sprake geweest; zij was hier te lande steeds óf nevenbedrijf df natuursport.
Cijfers over de omvang van de teelt zijn eerst bekend vanaf 1870. Zeer betrouwbaar zijn die cijfers niet; veelal berusten zij op schattingen. Als gemiddelde voor de jaren 1864 tot 1870 is een aantal bijenvolken vastgesteld van ruim 216.000. Sedertdien heeft een vrijwel onafgebroken daling plaats gehad tot een dieptepunt werd bereik« in 1910 met nog geen 70.000. In het bijzonder na de vorige wereldoorlog heeft echter weer een stijging plaats gehad, en voor 1937 is een aantal geraamd van ruim 141.000 bijenvolken.
De omstandigheden voor een rendabele bijenteelt zijn in Nederland weinig gunstig. Het klimaat is te koud, te winderig en te wisselvallig, en het aantal planten, die honing en stuifmeel leveren, is hier te lande betrekkelijk gering en bovendien in de laatste tijd nog sterk verminderd; zo zijn boekweit en koolzaad vrijwel geheel verdwenen.

Vestigingsplaats.
In 1930 was de bijenteelt als volgt over de verschillende provincies verdeeld
Bijenvolken
absoluut relatief
Gelderland 19.200 22.6 %
Noord-Brabant 17.800 21.0 %
Overijssel 10.400 12.3'%
Drenthe 9.100 10.7 %
Limburg 9.100 10.7 %
Groningen 5.000 6.0 %
Utrecht 3.600 4.2 %
Friesland 3.500 4.1 %
Zeeland 2.600 3.1 %
Noord-Holland 2.300 2.7 %
Zuid-Holland 2.200 2.6 %
84.800 100.0 %
Het zijn in het bijzonder de zand- en heidestreken, waar de bijenteelt als nevenbedrijf wordt uitgeoefend: Veluwe, Peel, Drentse, Overijsselse en Utrechtse hei. Juist bij de zandboeren komt het veelvuldig voor, dat het bedrijf te klein is voor het levensonderhoud van een groeiend gezin en daaruit is de toestand geboren, dat een bepaald lid van het gezin zich met de bijenteelt bezig houdt om daaruit de gezinsinkomsten te vergroten.
In de laatste jaren is de bijenstapel ongeveer constant gebleven, doch het aantal imkers is toegenomen; de bijenteelt wordt van nevenbedrijf steeds meer tot een vorm van natuursport. Het aantal volken per imker is dan ook zeer gering: in 1937 gemiddeld ruim 7. Niet minder dan 85% van het totaal aantal imkers had in dat jaar een aantal volken beneden de 10. Boven de 200 volken kwamen slechts drie imkers.
Vanouds is met de bijen "gereisd". Bijen zijn betrekkelijk gemakkelijk transportabel en zo hebben reeds van eeuwen her de imkers de gewoonte met hun bijen op reis te gaan naar streken waar op een bepaald ogenblik veel honing-gevende bloemen groeien.
De lengte van deze "reizen" loopt zeer uiteen. Soms betreft het slechts een korte reis naar een naburige plaats waar zich meer drachtplanten bevinden dan in de omgeving van de woonplaats van den imker; soms betreft het echter reizen naar geheel andere streken dan waar de imker woont. De grote reizen zijn vooral gericht naar de fruitstreken. Doordat de vestigingsplaatsen van de fruitteelt niet samenvallen met die van de bijenteelt, moeten vaak grote reizen worden gemaakt om de bijen naar de fruitcentra te brengen. Zo gaan in de bloeitijd van het fruit bijen van de Veluwe naar de Betuwe, van Brabant naar Zuid-Beveland, van Noord- naar Zuid-Limburg, en van Amsterdam en Haarlem naar de Bangert. Drentse imkers gaan vaak naar de Groningse kleistreken, waar koolzaad, mosterd en klaver worden verbouwd.

Honing en was.
Uit het ruwe product, dat in de raten ontstaat, wordt honing en was gemaakt.
Zoals reeds opgemerkt, is de honingopbrengst van de Nederlandse bijenteelt relatief gering. Zij is te stellen op ongeveer 10 kg. per jaar per volk, tegen bijvoorbeeld tot 150 kg. in gebieden als Californië en Cuba.
Niet alleen echter is de opbrengst zeer gering, zij is bovendien nog zeer wisselvallig, zodat voor een bepaald jaar geen enkele zekerheid bestaat aangaande de rentabiliteit van de bijenteelt.
Van het begin der vorige eeuw af zijn, over een tijdvak van 122 jaar, cijfers van jaarlijkse honingopbrengst bekend. Dc opbrengsten over die jaren kunnen als volgt worden geclassificeerd : 10 zeer goed, 10 goed, 22 vrij goed, 16 matig, 32 vrij slecht, 21 slecht en 11 zeer slecht. Meer dan de helft moet dus onder de groepen vrij slecht, slecht en zeer slecht worden gerangschikt.
De jaarlijkse productie van honing is thans te stellen op ongeveer 1 millioen kg.
Er had echter vóór de oorlog bovendien een belangrijke invoer van honing plaats, die in de laatste jaren zich meestal tusschen de 4 en 5 millioen kg. bewoog en in 1939 zelfs boven de 6 millioen kg. kwam. De landen van herkomst waren vrijwel uitsluitend Amerikaanse landen: Cuba (63%), Verenigde Staten (13%), Mexico (11%), Canada (5%), Dominicaanse Republiek (2%), Guatemala (1%). Deze geïmporteerde honing was voor een groot gedeelte bestemd voor de koekindustrie.
Al naar de wijze, waarop de honing uit de raten wordt verwijderd, onderscheidt men: slingerhoning (uit de raten gecentrifugeerd met een "slinger"), lekhoning (uit de raten gedropen), pershoning (uit de raten geperst), smelthoning (door verwarming uit de raten gesmolten), zeemhoning (uit de raten gedropen of geperst, waarbij de honing door zemen of zuiveraars vloeit) en raathoning (honing, die in de raten wordt verkocht).
De bewerking van het ruwe product geschiedt of door de imkers zelf, óf door particuliere en coöperatieve honingzemerijen.
De bewerking in eigen bedrijf geschiedt bijna uitsluitend door kastimkers; het bewerken van honing uit korven afkomstig, levert meer moeilijkheden op dan van honing uit kasten, zodat de korfimkers meestal hun product ter verdere bewerking aan de zemerijen leveren. Van de zemerijen is een gedeelte coöperatief en een gedeelte particulier. Dc coöperatieve zemerijen worden door organisaties van bijenhouders geëxploiteerd. De particuliere zemerijen zijn over het gehele land verspreid. Het aantal ervan is steeds zeer wisselend geweest en houdt verband met het prijsverschil tussen ruwe en bereide honing. Hoe groter dit prijsverschil, hoe meer neiging er bestaat tot het vestigen van particuliere zemerijen. Als gevolg van de prijsstijging van honing beweegt het aantal particuliere zemerijen zich in de laatste tijd dan ook weer in stijgende lijn.
Honing is thans tot distributiegoed verklaard en de imkers zijn verplicht hun honing af te leveren bij door de Meelcentrale erkende zemerijen; deze inleveringsplicht geldt zowel voor het ruwe product als voor het product dat door de imkers reeds tot slingerhoning is verwerkt.
Uit de oogst 1941 is slechts 60.000 kg. voor distributie beschikbaar; de oogst is in 1941 slecht geweest en bovendien was een gedeelte ervan reeds verkocht voordat de distributie werd ingevoerd. Deze hoeveelheid kan echter in voloende jaren aanzienlijk groter zijn. (In 1943: 33,000 kg. Red.)
Ook de was moet door de imkers bij de zemerijen worden ingeleverd. Zij wordt verwerkt in schoensmeer, boenwas en zalven; in vroegere eeuwen werd bijenwas gebezigd voor de vervaardiging van kaarsen.

Bestuiving.
Behalve voor de winning van honing en was heeft dc bijenteelt ook betekenis voor de fruit- en koolzaadteelt, en wel doordat de bijen tijdens het verzamelen van honing en stuifmeel tevens bestuiving tot stand brengen.
Het is nog slechts een dertigtal jaren geleden, dat op de grote betekenis hiervan de aandacht werd gevestigd. In 1910 heeft Prof. Sprenger een rapport uitgebracht over dc onvruchtbaarheid van de kersen in Zuid-Limburg. Hij kwam tot de conclusie, dat herstel van de vruchtbaarheid mogelijk was, indien die kersensoorten werden gekweekt, die het benodigde stuifmeel konden leveren en indien tevens gezorgd werd voor de aanwezigheid van bijen ter overbrenging van dit stuifmeel. Het heeft echter enige moeite gekost, alvorens de fruitkwekers overtuigd waren van de noodzakelijkheid van bijen voor hun bedrijf; velen zagen er slechts lastige insecten in. Hierin is echter in de loop der jaren grote verandering gekomen. Zij, die zich met fruitteelt bezighouden, zijn op het ogenblik wel zonder uitzondering ervan doordrongen, dat de bijen onmisbaar zijn voor een goede ontwikkeling van het fruit. De fruitkwekers zijn dan ook thans bereid de bijen gratis te halen en te brengen, en vaak wordt bovendien nog f 2.50 per volk geboden.
Teneinde een goede bestuiving door bijen mogelijk te maken, is het noodzakelijk, dat er afwisseling is van variëteiten die stuifmeel voortbrengen, en dat de bomen dicht opeen worden geplant. Voor een redelijke bestuiving zijn vijf bijenvolken per ha. nodig.
Ook voor koolzaad wordt het volle rendement alleen verkregen bij bestuiving door bijen. Voor koolzaad zijn echter belangrijk minder bijen nodig dan voor fruit : voor 3 ha. koolzaad is één volk voldoende. Koolzaad is namelijk in hoge mate zelfbevruchtend ; koolzaadplanten groeien sterk door elkaar heen en kunnen dus elkaar gemakkelijk bevruchten. Daar het aanschaffen van bijen weinig beslommeringen
eek te Wageningen honderden boeken en tijdschriften op uitlening liggen te wachten. Er wordt geen leesgeld gevraagd en men krijgt de boeken franco toegezonden. Wat belet ons om direct een briefkaartje te schrijven naar de Bibliotheek Landbouwhogeschool, Wageningen? Niets! De boeken liggen er om uitgeleend te worden; zij behoren feitelijk niet in de kasten te verblijven. Is er een mooiere gelegenheid om eens wat meer kennis op te doen ? Of weet ge al genoeg van het imkeren af ? Hebt ge geen onderricht meer nodig ? Dan wensen wij U van harte geluk, want wij zijn zover nog niet. En dan, Imkers bezoekt toch de vergaderingen welke uw afdeling uitschrijft. Ge kunt de besturen kracht geven om verder te gaan, door zo trouw mogelijk ter vergadering te komen. Wat een werk en ook kosten worden er niet gemaakt om voor U bezig te zijn. Toont dit in uwe waardering en wees aanwezig.
De hoop uitsprekende, dat uw bijen een goede overwintering zullen hebben en dat ge zelf met meer kennis het volgend jaar uw bijtjes zult kunnen behandelen, eindigen we hier ons praatje van de maand.
Imkersgroet
JOUSTRA.

ZUIVERING.
Denk aan de zuivering, welke deze maand haar beslag moet krijgen, n.l. de helft van Januari bestuursverkiezingen in het gehele land. Daarna zuivering der leden, welke vóór 21 Januari moet zijn geschied. Namen en adressen van weggezuiverde leden aan het Hoofdbestuur mededelen, met opgave van de feiten waarom, uiterlijk 25 Januari.
Uiterlijk 26 Januari candidaten voor het Hoofdbestuur indienen bij het Algemeen Secretariaat. Na die datum worden geen opgaven meer aangenomen. Alleen van die Afdelingen worden candidaten aanvaard, waarbij de zuivering is afgelopen en waarvan de ledenlijst (of opgave mutaties) en het quotum is ontvangen, terwijl ook zij slechts aan de verkiezingen kunnen deelnemen.
Mededelingen Afd. Handel.
In verband met vele aanvragen daarover berichten wij, dat de verwerking van was en raat tot kunstraat weer geregeld voortgaat. Reeds maakten wij sinds onze terugkeer in Wageningen reeds ruim 700 kg. kunstraat. De voorwaarden zijn als volgt :
Bij inzending van raatwas, droog en zonder wasmot, berekenen wij daarvoor f 1.25 per kg. bij inzending van zuiver was, goed van kleur berekenen wij daarvoor f 4.18 per kg. Voor dat bedrag kan kunstraat worden aangekocht tegen f 5.30 per kg. Vrachten voor bestellers rekening. Voor gedupeerden is een gedeelte vrije kunstraat beschikbaar dus zonder inlevering van was. Echter de waspositie is nog zeer precair, weest dus zeer zuinig met Uw wasresten.
Vlechtriet is nog niet verkrijgbaar, vermoedelijk zal dit nog wel even duren, daar vervoer van de landen van herkomst nog moeilijk is.
Voor kasten en onderdelen ontvangen we geregeld houtvergunningen. Aangezien de houtprijzen met 50 % verhoogd zijn, zullen de prijzen van de kasten en; onderdelen evenredig verhoogd moeten worden.
Van gereedschappen enz. is nog maar weinig te leveren. Nederland zelf maakt maar weinig en leveringen uit het buitenland zijn aan allerlei bepalingen onderhevig. En bovendien, ook het buitenland zelf heeft niet veel te leveren nog en heeft ook behoefte aan grondstoffen en materialen.
Mededelingen Afd. Suikerlevering.
Waarschijnlijk zal voorjaar 1946 weer een suikerlevering plaats hebben. In verband daarmede zal terugzending van ALLE zakken noodzakelijk zijn. Afdelingen welke daaraan nog niet, of niet geheel hebben voldaan, worden in eigen belang aangeraden, dit alsnog direct te doen.
Van nog niet alle Afdelingen ontvingen wij een opgave van vrachtkosten, speciaal bedoelen wij hiermede de vrachtkosten vanaf groepsdepöt tot eigen afdeling. Kosten van plaatselijke distributie enz. blijven voor rekening van de afdelingen.
Ook kwamen nog niet alle suikerlijsten binnen, denk
daarom nu ook, opdat ook wij tijdig verantwoording kunnen opmaken.
Mededelingen Afd. Verzekering.
De molestverzekering is beëindigd, alleen zullen de daarbij aangeslotenen nog een navordering moeten betalen, waarover zoodra mogelijk per kwitantie zal worden beschikt. Een en ander volgens bepalingen der verzekeringsvoorwaarden.
De gewone verzekering tegen brand, diefstal en vervoer blijft gewoon doorloopen. Wij verzoeken U, de premie daarvoor ons toe te zenden met vermelding van polisnummer. Mocht U wijzigingen willen aanbrengen in de lopende verzekering, dan gelieve U zulks zo spoedig mogelijk op te geven, in elk geval v66r 15 Februari 1946.
Aan schaden werd tot nu toe uitbetaald ruim f 3000.-- op gewone verzekering. Verschillende gevallen van molest zijn nog niet afgewerkt en vragen dus nog Benig geduld.
Het kantoor is sinds enkele weken weer gevestigd aan het Bijenhuis en wel in een van de lokalen van het magazijn. Binnenkort hopen we weer over telefoon te kunnen beschikken.
Wageningen heeft dringend behoefte aan een goed lopende schrijfmachine, liefst met brede wagen, aan een telmachine en aan een stencilmzchine Wie kan wat aanbieden ?
J. v. d. BEND.
ECONOMISCHE VOORLICHTING.
In het weekblad van de Economische Voorlichtingsdienst, jaargang 36, nr. 2, van 9 Januari 1942 knipten wij onderstaand artikel over de bijenteelt in Nederland. Wij achten dit artikel van zeer veel belang voor de peiling van de opvatting welke in officiële kring t.a.v. de Nederlandse bijenteelt heerst. In een volgend nummer hopen wij op dit artikel terug te komen. De aandachtige lezer gelieve er aan te denken, dat enkele in dit artikel genoemde feiten, thans geschiedenis zijn.
JOUSTRA.
DE BIJENTEELT IN NEDERLAND.
In de laatste tijd trekt de bijenteelt in Nederland opnieuw de aandacht, en dat niet alleen vanwege de producten, die zij levert : honing en was, doch in veel grotere mate vanwege haar betekenis voor de bestuiving van vruchtbomen en koolzaadplanten.
Nu ook voor verzoetingsproducten en voor grondstoffen van smeer- en wasmiddelen en van zalven schaarste valt te constateren en nu alles in het werk moet worden gesteld de eigen fruit- en koolzaadteelt op peil te houden en, in het bijzonder wat betreft koolzaad, sterk uit te breiden, komt de vraag op, welke betekenis de inlandse bijenteelt voor dit alles heeft.
De betekenis van de bijenteelt is in Nederland nooit groot geweest. Wel is het bekend, dat er in deze streken reeds vroeg bijenhouders waren, doch van een bijenteelt als hoofd- bedrijf is nooit sprake geweest ; zij was hier te lande steeds Of nevenbedrijf 6f natuursport.
Cijfers over de omvang van de teelt zijn eerst bekend vanaf 1870. Zeer betrouwbaar zijn die cijfers niet ; veelal berusten zij op schattingen. Als gemiddelde voor de jaren 1864 tot 1870 is een aantal bijenvolken vastgesteld van ruim 216.000. Sedertdien heeft een vrijwel onafgebroken daling plaats gehad tot een dieptepunt werd bereikt in 1910 met nog geen 70.000. In het bijzonder na de vorige wereldoorlog heeft echter weer een stijging plaats gehad, en voor 1937 is een aantal geraamd van ruim 141.000 bijenvolken.
De omstandigheden voor een rendabele bijenteelt zijn in Nederland weinig gunstig. Het klimaat is te koud, te winderig en te wisselvallig, en het aantal planten, die honing en stuifmeel leveren, is hier te lande betrekkelijk gering en bovendien in de laatste tijd nog sterk verminderd ; zo zijn boekweit en koolzaad vrijwel geheel verdwenen.
Vestigingsplaats.
In 1930 was de bijenteelt als volgt over de verschillende provincies verdeeld :


Bijenvolken
absoluut relatief
Gelderland 19.200 22.6 %
Noord-Brabant 17.800 21.0 %
Overijssel 10.400 12.3 %
Drenthe 9.100 10.7 %
Limburg 9.100 10.7 % '
Groningen 5.000 6.0%
Utrecht 3.600 4.2 %
Friesland 3.500 4.1
Zeeland 2.600 3.1 %
Noord-Holland 2.300 2.7 %
Zuid-Holland 2.200 2.6 %
84.800 100.0 %
Het zijn in het bijzonder de zand- en heidestreken, waar de bijenteelt als nevenbedrijf wordt uitgeoefend : Veluwe. Peel, Drentse, Overijsselse en Utrechtse hei. Juist bij de zandboeren komt het veelvuldig voor, dat het bedrijf te klein is voor het levensonderhoud van een groeiend gezin en daaruit is de toestand geboren, dat een bepaald lid van het gezin zich met de bijenteelt bezig houdt om daaruit de gezinsinkomsten te vergroten.
In de laatste jaren is de bijenstapel ongeveer constant gebleven, doch het aantal imkers is toegenomen ; de bijenteelt wordt van nevenbedrijf steeds meer tot een vorm van natuursport. Het aantal volken per imker is dan ook zeer gering : in 1937 gemiddeld ruim 7. Niet minder dan 85 % van het totaal aantal imkers had in dat jaar een aantal volken beneden de 10. Boven de 200 volken kwamen slechts drie imkers.
Vanouds is met de bijen „gereisd". Bijen zijn betrekkelijk gemakkelijk transportabel en zo hebben reeds van eeuwen her de imkers de gewoonte met hun bijen op reis te gaan naar streken waar op een bepaald ogenblik veel honing- gevende bloemen groeien.
De lengte van deze „reizen" loopt zeer uiteen. Soms betreft het slechts een korte reis naar een naburige plaats waar zich meer drachtplanten bevinden dan in de omgeving van de woonplaats van den imker ; soms betreft het echter reizen naar geheel andere streken dan waar de imker woont. De grote reizen zijn vooral gericht naar de fruitstreken. Doordat de vestigingsplaatsen van de fruitteelt niet samenvallen met die van de bijenteelt, moeten vaak grote reizen worden gemaakt om de bijen naar de fruitcentra te brengen. Zo gaan in de bloeitijd van het fruit bijen van de Veluwe naar de Betuwe, van Brabant naar Zuid-Beveland, van Noord- naar Zuid-Limburg, en van Amsterdam en Haarlem naar de Bangert. Drentse imkers gaan vaak naar de Groningse kleistreken, waar koolzaad, mosterd en klaver worden verbouwd.
Honing en was.
Uit het ruwe product, dat in de raten ontstaat. wordt honing en was gemaakt.
Zoals reeds opgemerkt, is de honingopbrengst van de Nederlandse bijenteelt relatief gering. Zij is te stellen op ongeveer 10 kg. per jaar per volk, tegen bijvoorbeeld tot 150 kg. in gebieden als Californië en Cuba.
Niet alleen echter is de opbrengst zeer gering, zij is bovendien nog zeer wisselvallig, zodat voor een bepaald jaar geen enkele zekerheid bestaat aangaande de rentabiliteit van de bijenteelt.
Van het begin der vorige eeuw af zijn, over een tijdvak van 122 jaar, cijfers van jaarlijkse honingopbrengst bekend. De opbrengsten over die jaren kunnen als volgt worden geclassificeerd : 10 zeer goed. 10 goed, 22 vrij goed, 16 matig, 32 vrij slecht, 21 slecht en 11 zeer slecht. Meer dan de helft moet dus onder de groepen vrij slecht, slecht en zeer slecht worden gerangschikt.
De jaarlijkse productie van honing is thans te stellen op ongeveer 11'2 millioen kg.
Er had echter vóór de oorlog bovendien een belangrijke invoer van honing plaats, die in de laatste jaren zich meestal tusschen de 4 en 5 millioen kg. bewoog en in 1939 zelfs boven de 6 millioen kg. kwam. De landen van herkomst waren vrijwel uitsluitend Amerikaanse landen : Cuba (63%), Verenigde Staten (13 %) Mexico (11%), Canada (5 %), Dominicaanse Republiek (2%), Guatemala (1 %). Deze geïmporteerde honing was voor een groot gedeelte bestemd voor de koekindustrie.
Al naar de wijze, waarop de honing uit de raten wordt verwijderd, onderscheidt men : slingerhoning (uit de raten gecentrifugeerd met een „slinger"), lekhoning (uit de raten gedropen), pershoning (uit de raten geperst), smelthoning (door verwarming uit de raten gesmolten), zeemhoning (uit de raten gedropen of geperst, waarbij de honing door zemen of zuiveraars vloeit) en raathoning (honing, die in de raten wordt verkocht).
De bewerking van het ruwe product geschiedt bf door de imkers zelf, of door particuliere en coöperatieve honingzemerijen.
De bewerking in eigen bedrijf geschiedt bijna uitsluitend door kastimkers ; het bewerken van honing uit korven afkomstig, levert meer moeilijkheden op dan van honing uit kasten, zodat de korfimkers meestal hun product ter verdere bewerking aan de zemerijen leveren. Van de zemerijen is een gedeelte coöperatief en een gedeelte particulier. De coöperatievezemerijen worden door organisaties van bijenhouders geëxploiteerd. De particuliere zemerijen zijn over het gehele land verspreid. Het aantal ervan is steeds zeer wisselend geweest en houdt verband niet het prijsverschil tussen ruwe en bereide honing. Hoe groter dit prijsverschil, hoe meer neiging er bestaat tot het vestigen van particuliere zemerijen. Als gevolg van de prijsstijging van honing beweegt het aantal particuliere zemerijen zich in de laatste tijd dan ook weer in stijgende lijn.
Honing is thans tot distributiegoed verklaard en de imkers zijn verplicht hun honing af te leveren bij door de Meelcentrale erkende zemerijen ; deze inleveringsplicht geldt zowel voor het ruwe product als voor het product dat door de imkers reeds tot slingerhoning is verwerkt.
Uit de oogst 1941 is slechts 60.000 kg. voor distributie beschikbaar ; de oogst is in 1941 slecht geweest en bovendien was een gedeelte ervan reeds verkocht voordat de distributie werd ingevoerd. Deze hoeveelheid kan echter in voloende jaren aanzienlijk groter zijn. (In 1943: 33.000 kg. Red.)
Ook de was moet door de imkers bij de zemerijen worden ingeleverd. Zij wordt verwerkt in schoensmeer, boenwas en zalven ; in vroegere eeuwen werd bijenwas gebezigd voor de vervaardiging van kaarsen.
Bestuiving.
Behalve voor de winning van honing en was heeft de bijenteelt ook betekenis voor de fruit- en koolzaadteelt, en wel doordat de bijen tijdens het verzamelen van honing en stuifmeel tevens bestuiving tot stand brengen.
Het is nog slechts een dertigtal jaren geleden, dat op de grote betekenis hiervan de aandacht werd gevestigd. In 1910 heeft Prof. Sprenger een rapport uitgebracht over dc onvruchtbaarheid van de kersen in Zuid-Limburg. Hij kwam tot de conclusie, dat herstel van de vruchtbaarheid mogelijk was, indien die kersensoorten werden gekweekt, die het benodigde stuifmeel konden leveren en indien tevens gezorgd werd voor de aanwezigheid van bijen ter overbrenging van dit stuifmeel. Het heeft echter enige moeite gekost, alvorens de fruitkwekers overtuigd waren van de noodzakelijkheid van bijen voor hun bedrijf ; velen zagen er slechts lastige insecten in. Hierin is echter in de loop der jaren grote verandering gekomen. Zij, die zich met fruitteelt bezighouden, zijn op het ogenblik wel zonder uitzondering ervan doordrongen, dat de bijen onmisbaar zijn voor een goede ontwikkeling van het fruit. De fruitkwekers zijn dan ook thans bereid de bijen gratis te halen en te brengen, en vaak wordt bovendien nog f 2.50 per volk geboden.
Teneinde een goede bestuiving door bijen mogelijk te maken, is het noodzakelijk, dat er afwisseling is van variëteiten die stuifmeel voortbrengen, en dat de bomen dicht opeen worden geplant. Voor een redelijke bestuiving zijn vijf bijenvolken per ha. nodig.
Ook voor koolzaad wordt het volle rendement alleen verkregen bij bestuiving door bijen. Voor koolzaad zijn echter belangrijk minder bijen nodig dan voor fruit : voor 3 ha. koolzaad is één volk voldoende. Koolzaad is namelijk in hoge mate zelfbevruchtend : koolzaadplanten groeien sterk door elkaar heen en kunnen dus elkaar gemakkelijk bevruchten. Daar het aanschaffen van bijen weinig beslommeringen met zich brengt, zal een vergroting van de met koolzaad beplante oppervlakte vrijwel automatisch enige uitbreiding van de bijenteelt ten gevolge hebben. Voor een „tekort" aan bijen bij toeneming van koolzaadaanplant behoeft dan ook niet te worden gevreesd.
Fruit en koolzaad kunnen elkaar, indien zij in elkaars nabijheid worden geteeld, uit het gezichtspunt van de bestuiving door bijen concurrentie aandoen; de bijen worden dan voor de keuze gesteld, of zij fruitbomen dan wel koolzaadplanten zullen bevliegen, een situatie die zich in het bijzonder in Zeeland voordoet.

Overheidsbemoeienis.
In de laatste halve eeuw heeft de Overheid op velerlei wijze bemoeienis met de bijenteelt gehad.
Zo heeft de Vereniging tot Bevordering der Bijenteelt in Nederland van haar oprichting in 1897 af, subsidie van Overheidswege genoten. Daardoor is zij in het bijzonder in staat geweest, het onderwijs in de bijenteelt op hoger peil te brengen.
Thans bestaan in de bijenteelt een zestal organisaties. Behalve de genoemde vereniging, die de oudste en de grootste is, zijn in de loop der jaren nog opgericht: de R.K. Bijenhoudersbond van de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond, de Bijenhoudersbond van de Limburgse Landen Tuinbouwbond, de Nederlandse Imkersbond, de Eerste Nederlandse Algemene Imkersvereniging en de Utrechtse Bijenhoudersbond. De situatie is nu zo, dat deze organisaties slechts subsidie kunnen ontvangen voor het onderwijs dat zij geven, hetzij doordat zij cursussen organiseren hetzij doordat zij lezingen arrangeren.
Het grote aantal organisaties moet ongetwijfeld als een misstand worden gezien. Juist in de laatste jaren zijn er dan ook pogingen in het werk gesteld tot een nauwe samenwerking te komen. In 1935 is tussen de Vereniging tot bevordering van de Bijenteelt en de beide Zuidelijk bonden een contact-commissie ingesteld, ter behandeling van de algemene problemen van de bijenteelt. In de zomer van 1941 is van deze drie organisaties het voorstel uitgegaan tot het in het leven roepen van een Bedrijfsraad voor de Bijenhouderij in Nederland. Deze Raad zou dan, in samenwerking met de Overheid, de huidige vraagstukken van de bijenteelt in behandeling kunnen nemen. Onder die vraagstukken vallen te noemen : oprichting van een wetenschappelijk bijenteelt-instituut annex proefbijenstand, instandhouding van een honingcontreilestation, organisatie van een centrale ziektebestrijdingsdienst, vorming van een centrale honingverwerkingsen honingverkoopsorganisatie, vaststelling van een regeling betreffende het reizen van de bijen naar en hun plaatsing in de fruit- en koolzaadgebieden, verbetering van de bijenweide.
Belangrijker dan de geldelijke steun aan de organisaties is het beschikbaar stellen van accijnsvrije suiker van Overheidswege. Deze verstrekking dateert van 1909. In dat jaar waren de resultaten van de bijenteelt bijzonder slecht, en hierin vond de Regering aanleiding aan de imkers vrijdom van suikeraccijns te verlenen. Bij Koninklijk Besluit van 12 Juli 1909 werd den Minister van Financiën de bevoegdheid gegeven, de imkersorganisaties te machtigen aan de imkers suiker te verstrekken met vrijdom van accijns ; onder deze vrijdom vallen momenteel ook de crisis-suikerheffing en eventuele invoerrechten.
De suiker, die aan de imkers wordt verstrekt, wordt vooraf gedenatureerd en is dus voor menselijke consumptie ongeschikt. De imkers gebruiken de suiker om hun volken van de nodige wintervoorraad te voorzien, en indien in het voorjaar enkele van honger dreigen om te komen, deze niet suiker weer op te kweken. De hoeveelheid suiker, die op deze wijze ter beschikking van de Imkers wordt gesteld, beloopt ongeveer 1.2 millioen kg. per jaar. Per volk wordt maximaal 121 kg. verstrekt.
Een verdere bemoeienis van de Overheid betreft het Rijkshijenteeltconsulentschap. De functie van Rijksbijenteeltconsulent is in 1918 ingesteld en is gegroeid uit de functie van "wandelleraar" bij de Vereniging tot Bevordering der Bijenteelt. De Rijksbijenteeltconsulent is enerzijds de adviesinstantie voor de Overheid in kwesties de bijenteelt betreffende. Verder is hij belast met het toezicht op de cursussen en lezingen, die door de particuliere verenigingen worden georganiseerd; hij hem berust ook de opleiding van de onderwijzers, die aan de cursussen lessen zullen geven.
Bovendien heeft de Rijksbijenteeltconsulent — in samenwerking met de Rijksseruminrichting te Rotterdam - een belangrijk aandeel gehad in de bestrijding van besmettelijke ziekten onder de bijen; gevaarlijke besmettelijke bijenziekten zijn hier te lande zeldzaam.

Bijen houden door fruitkwekers.
Een van de voornaamste, zo niet het voornaamste vraagstuk van de bijenteelt betreft op het ogenblik het houden van bijen door fruitkwekers. Om tweeërlei reden vraagt dit probleem bijzondere aandacht. Vooreerst laat het zich aanzien, dat als gevolg van de voortdurend voortschrijdende heide-ontginging het aantal groote bijenstallen sterk zal afnemen. Dit houdt een ernstig gevaar in voor de fruitteelt ; gebrek aan volken betekent vermindering van de bestuivingskansen voor de vruchtbomen. Er is slechts één mogelijkheid om hierin te voorzien : de fruitkwekers moeten onafhankelijk worden van de huidige bijenteeltstreken en dus zelf tot bijenhouden overgaan. Daarbij doet zich echter de kwestie voor en dit is de tweede reden waarom het hier aan de orde zijnde vraagstuk speciale aandacht vraagt, dat de fruitkwekers de bijenhouderij niet op dezelfde wijze moeten beoefenen als de eigenlijke imkers. Voor den fruitteler moet het doel zijn: op eenvoudige en goedkope wijze een groot aantal bijen te verkrijgen in de bloeitijd van het fruit ; het winnen van honing en was moet op de achtergrond staan. Om dit doel te bereiken, moeten de fruitkwekers echter voldoende worden voorgelicht. Daartoe heeft de Rijksbijenteeltconsulent in de serie "Mededelingen voor de Tuinbouwvoorlichtingsdienst" een publicatie het licht doen zien, waarin uitvoerige voorlichting wordt gegeven inzake de speciaal voor den fruitteler ontworpen fruitteeltkast en over de behandeling van bijen in het algemeen.
Het houden van bijen vereist een bepaalde gesteldheid van lichaam en geest, waartoe de fruitkweker in Nederland moet worden opgeleid. Het is echter in zijn eigen belang, dat dit geschiedt. Immers, uit de heidestreken zullen steeds minder bijenvolken voor de fruitteelt ter beschikking komen. en in die leemte kan alleen worden voorzien indien de fruitkweker zelf tevens bijenhouder wordt.