De Moninckx-atlassen
(1686-1749)
Vanaf 1686 werd op instignatie
van de Commissarissen Jan Commelin en Johan Huydecoper van Maarseveen
begonnen met het laten maken van 'Afteekeningen van verscheyde
vreemde gewassen, in de Medicyn-Hoff der Stadt Amsteldam'. Deze verzameling van 425 water- en dekverftekeningen
op perkament, gebonden in negen banden, is genoemd naar de twee voornaamste
tekenaars Jan en Maria Moninckx. Veel is er over deze beide kunstenaars
niet bekend. In de Amsterdamse archieven komen diverse Jan Moninckx
voor; zoals in die tijd gebruikelijk, was op verschillende wijze geschreven.
Een schilder Johannis Moninx ondertekende een acte met een handtekening
die overeen komt met die in de Atlassen. Hij was getrouwd met Adriaentje Uchtenbroeck en overleed
in 1714. Maria Moninckx wordt vaak verwisseld met Machteld Moninckx,
die trouwde met Paul Dinant. Een Maria Moninckx is omstreeks 1676
geboren in Den Haag. Vermoedelijk is ze een dochter van Johannes Moningx
en Ariaentje Pieters. Zij hadden in 1673 een dochter met dezelfde
naam. Het kwam in die tijd veel voor dat kinderen de naam kregen van
een eerder overleden kind. Maria trouwde in 1723 met Martinus de la
Raul te Amsterdam. Haar handtekening op de ondertrouw-akte is dezelfde
als die in de Atlassen. Zij overleed in Amsterdam in 1757. De relatie
tussen Jan en Maria is onduidelijk. Op grond van de data is niets
af te leiden. Waarschijnlijk zijn ze familie; mogelijk maken ze beiden
deel uit van de Haagse schildersfamilie Moninckx(W).
De afgebeelde planten in de
Moninckx-atlas zijn bijna alle nieuw ingevoerde exotische planten,
onder andere uit Ceylon en andere delen van Azië, uit Zuid-Amerika
en Zuid-Afrika. De waterverftekeningen op papier zijn in een later
stadium bijeen gebonden in kalfsleren banden met daarop het Wapen
van Amsterdam in goudstempel. Op de achterzijde van de tekeningen
is in een zogenaamde 'phrase' de Latijnse en soms de Nederlandse naam
van de plant weergegeven. Vóór de introductie van het
systeem van Linaeus in 1735 werden planten benoemd in een omschrijving
van de uiterlijke kenmerken van een plant, bijvoorbeeld Euphorbia
neriifolia of Zwartbladige Euphorbia. In plaats van een herbarium
met gedroogde planten documenteerde men de botanische collecties van
de Hortus op deze manier. Het geheel vormt nu een uniek botanische
monument uit de glorietijd van de Hortus. Band 9 betreft vijf tekeningen
uit 1749 van twee kunstenaars van een latere generatie, te weten Jan
Mattias Cok (1720-1770) en Dorothea Storm-Kreps (17??-1772). Van de
420 tekeningen in de eerst acht delen van de Amsterdamse Moninckx-atlas
zijn er 221 van Jan Moninckx en en 101 van Maria Moninckx. Behalve
dertien tekeningen van Alida Withoos zijn er ook nog twee van Johanna
Helena Herolt (1668-na 1723), de dochter van Maria Sybilla Merian.
Zij werd daarvoor in 1699 betaald. 33 tekeningen zijn niet gesigneerd.
Er zijn in Johannesburg drie tekeningen van Alida Withoos, gedateerd
1686, die ze van dezelfde planten tekende als Jan Monickx. Dat zou
betekenen dat ze al eerder dan in 1694 de Amsterdamse Hortus had bezocht
of contact had met Jan Moninckx. Misschien ging het toen om een proef.
Jan Moninckx maakte tussen
1691 en 1698 voor de Hortus ook tekeningen in 'swarte kunst', oost-indische
inkt. Deze tekeningen zijn voor een deel bewaard gebleven en bijeen
gebonden in de Wageningse Moninckx-atlas. Het betreft een verzameling van 111 tekeningen. In
1691 betaalde Jan Commelin hem voor ongeveer honderd van dit soort
tekeningen. Een groot deel van de tekeningen zijn aftekeningen van
de gekleurde platen uit de Amsterdamse Moninckx-atlas. 32 tekeningen
zijn nieuw. Deze tekeningen zijn gemaakt voor de graveur van het standaard
werk waarmee Jan Commelin beroemd werd, de plantencatalogus van de
Hortus: Horti medici Amstelodamensis rariorum ... : descriptio et icones = Beschryvinge
en curieuse afbeeldingen van rare vreemde ... gewassen vertoont in
den Amsterdamsche kruyd-hof. Het eerste deel van
dit werk verscheen in 1697 en betrof de Oost-Indische en West-Indische
planten (Zuid-Amerika). Jan Commelin
was al in 1692 overleden. Frederick Ruysch en François Kiggelaer
verzorgden de uitgave van Commelins werk. De 112 gravures van dit
eerste deel komen precies overeen met de platen in de Wageningse Moninckx-atlas.
Ze zijn echter in spiegelbeeld; zo kon de graveur ze rechtstreeks
overtekenen op zijn etsplaat. Voor
de gedrukte catalogus werd de etsplaat wederom in spiegelbeeld afgedrukt
waardoor de prent het goede beeld geeft. De
Wageningse Moninckx-atlas illustreert daarmee tevens de praktijk van
het drukken van prenten in de Gouden Eeuw. Alleen de laatste plaat
ontbreekt. Plaat 48 betreft een plant die Alida Withoos had getekend,
de Aloe vulgaris, tegenwoordig Aloe vera
genoemd. Deze plant tekende ze echter op twee bladen, waarbij
de stengel van de bloem doorliep van het ene blad naar het andere.
Deze tekening kon zo niet gereproduceerd worden. Jan Moninckx tekende
de plant opnieuw met de bloemstengel los naast de plant.
Het tweede deel van de plantencatalogus
van de Hortus schreef Caspar Commelin. Deze neef van Jan Commelin
had vanaf 1692 tot 1694 medicijnen gestudeerd in Leiden, waar Paul
Hermann op dat moment hoogleraar botanie was. Op 18 september werd
hij aangesteld als botanicus van de Amsterdamse Hortus Medicus.
Twee jaar later liet hij 'swarte kunst'- tekeningen maken als voorbereiding
op de productie van het deel over de Afrikaanse planten van de Hortus
Amstelodamensis. Deze tekeningen zijn niet bewaard gebleven.
Een groot deel van de gekleurde platen uit de Amsterdamse Moninckx-atlas
is voor dit deel gebruikt. In 1701 was de uitgave voltooid en werd
Caspar Commelin 'praelector exoticis', docent exotische planten, naast
Frederick Ruysch die nog steeds de hoogleraar was. Van Alida Withoos'
tekeningen zijn er in dat tweede deel vijf gereproduceerd als gravures.
Een tekening werd gebruikt voor een
ander boek van Caspar Commelin. Dat
betekent dat zes van haar tekeningen in de Amsterdamse Moninckx-atlas
voor publicaties werden gebruikt. Daarmee behoorde haar werk tot de
standaard van botanische typificatie uit die tijd. Alida Withoos zelf
kwam door haar werk bij de Amsterdamse Hortus in contact met de hoogste
kringen van de bestuurlijke en wetenschappelijke elite.
leesverder
De meeste gegevens in dit hoofdstuk zijn ontleend aan D.O. Wijnands, The
botany of the Commelins (Wageningen, 1983), p. 3-9
E. Kloek, C.Peters Sengers & E. Tobe, Vrouwen en kunst in de Republiek
: een overzicht (Hilversum, 1998) p. 154 & Thieme-Becker
Künstler-Lexicon (reprint, 1978) Bd. 25, p. 67
A. Bredius, 'De schildersfamilie Moninckx',
Oud Holland 7 (1889), p.
265-280
J. & C. Commelin; m.m.v. F. Ruysch & F.
Kiggelaar., Horti medici Amstelodamensis rariorum ... : descriptio
et icones = Beschryvinge en curieuse afbeeldingen van rare vreemde
... gewassen vertoont in den Amsterdamsche kruyd-hof (Amstelodami, 1697,1701). - Pars 1: Tam Orientalis, quam Occidentalis Indiae.Pars
2: Tam Africanarum, quam Utriusque Indiae