ZOETE, GRAAUWE, GORINCHEMSCHE HOLAART.

Afbeelding 19a, 19b, 19c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

olaart, Zoete, Graauwe, Gorinchemsche.

 

 

 

 

Zie: Beschrijving der vruchtsoorten, N°. 41.

(Afkomst niet meer bekend; waarschijnlijk in de omstreken van Gorinchem ontstaan, van daar de naam de „Zoete Holaart", welke door knoop is beschreven en afgebeeld, doch komt niet overeen met bovengenoemde. De syn. Binderzoete en Kaneel-zoete, welke knoop aan de Holaart toevoegt, behooren niet tot deze soort, dit zijn beide andere. De „Süszer Holaart", in het Handbuch, I, S. 63, beschreven, is, volgens berigten van den heer oberdieck,

gelijk aan onze Witte of Blanke Zoete.)

 

vorm: tamelijk gelijkblijvend, met vlakke verhevenheden over de geheele vrucht.

grootte : van de derde.

kelk: gesloten, fijn bladerig, graauw, in naauwe, nog al diepe holte, met ribjes omgeven.

steel: matig lang, houterig, in matige, naauwe, oneffene holte, met dikken, graauw-bruinen roest bekleed.

kleur: zie de afbeelding; wordt bij volle rijpheid meer droevig goudgeel, grootendeels met veel doffen, bruinen, dikken roest overdekt; waar zich geen roest bevindt, ziet men kleine graauwe stippen, de appel is zeer ruw op 't gevoel.

Het vleesch is iets meer geel dan op de afbeelding, vast, eenigzins droog, fijn, zeer zoet, zonder iets bitterachtigs bij de schil, hetwelk met vele zoete appelen anders het geval is.

tijd van gebruik: Januarij—April. — Eerste rang voor de huishouding.

De boom groeit matig, is tamelijk vruchtbaar, op kleigronden voor hoogstamden aan te bevelen;op de markt een der uitmuntendste appelen tot heden bekend; de vrucht laat zich goed transporteren, zonder beschadiging.