DOMENISKA.

Afbeelding 25a, 25b, 25c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

omeniska (Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, N°.33).

 

Na de uitgave der eerste reeks van onze „Beschrijving" ontvingen wij de tiende aflevering van het Illustrirtes Handbuch der Obstkunde", en vonden daar S. 83: „der Götterapfel Dominisca". Uit de daar gegevene afbeelding en beschrijving blijkt, dat die soort een platronde, geribde, late winterappel en dus niet onze Domeniska is.

In het „Deutsches Obstcabinet", 5te Lieferung, Pl. 48, is blijkbaar de Dominisca van het Handbuch afgebeeld, zoo als ook uit de overeenstemming van de beschrijvingen volgt; de Catalogue of the Fruits geeft onder N°. 12 slechts den naam zonder beschrijving, zoodat wij niet weten of dit de ware soort is. Uit den naam blijkt, dat zij uit Rusland afkomstig is, en aangezien wij van daar nog geene andere dan vroegrijpe appels bekwamen, veronderstellen wij, dat onze soort de echte Domeniska is; hoe het zij, wij hebben deze variëteit reeds een twaalftal jaren in ons bezit, verzonden vele boomen daarvan en zijn dus wel genoodzaakt ze onder dezen naam te behouden. Zij is voor ons klimaat eene zeer waardige soort (de Duitsche Dominisca schijnt minder geschikt te zijn);  wij ontvingen de eerste boompjes van de heeren james booth u. söhne, te Hamburg.

 

vorm: zeer standvastig en fraai.

grootte: aan jonge boomen van de derde, aan oude tot de vierde naderend.

kelk: half open, somtijds gesloten, regelmatig, meestal graauwachtig groen, veeltijds wollig, in eene fraaije, ondiepe, van kleine verhevenheden omgevene holte.

steel: vrij lang, groenachtig bruin, in eene kleine, regelmatige holte zonder roest; bij de grootste vruchten vindt men niet zelden vlakke verhevenheden rondom de steelholte.

kleur: witgeel, eenigzins groenachtig, aan de zonzijde citroengeel, zelden met eenig rood, zoo als bij de afgebeelde vrucht het geval is; stippen zijn bijna niet zigtbaar; de vrucht is aan den boom met waas overdekt.

Het vleesch is wit met eenig geel, vrij fijn, zacht, saprijk, wijnachtig, met een eigendommelijken geur; de cellen zijn groot en bevatten fraaije, groote, lichtbruine pitten.

tijd van gebruik: Augustus tot October; wij kennen voor dit jaargetijde geene andere even duurzame soort; zij is van den eersten rang voor de tafel en ook voor de huishouding voortreffelijk.

De boom is gemakkelijk te onderkennen, daar hij zich in alle opzigten van alle andere soorten onderscheidt; hij is zeer vruchtbaar, groeit gematigd en vormt eene fraaije kroon en eene regelmatige pyramide; de eenjarige takken zijn matig lang, regt, eenigzins stomp eindigend, violetkleurig, weinig wollig, de knoppen breed, vlak tegen den tak aangedrukt, de bladeren groot, rondachtig, matig getand en glanzig. Wij kunnen den boom voor alle vormen aanbevelen; liefst plante men hem als hoogstamde of als pyramide.