WEISSER SOMMER-TAUBENAPFEL

Afbeelding 32a, 32b, 32c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

eisser Sommer-Taubenapfel  (oberdieck, Anleitung, S. 342; Handbuch, I, S. 445).

Men zoude ze in onze taal Witte of Blanke Zomerpoom kunnen noemen, ware het niet beter den oorspronkelijken naam te behouden, om verwarring te voorkomen.

 

 

afkomst: hoogstwaarschijnlijk uit Duitschland; wij ontvingen ze van OBERDIECK.

 

vorm: zeer standvastig en regelmatig.

grootte: van de vierde.

kelk: gesloten, met groen blijvende, lang gespitste, opstaande kelkbladeren, in eene tamelijk wijde en diepe holte, omgeven van naauw merkbare vouwtjes en ribbetjes, waarvan zeer enkele zich tot de steelholte uitstrekken.

steel: dun, houtachtig, in eene naauwe, vrij diepe holte, die veelal met een dunnen, grijsbruinen roest is bekleed.

De kleur der gladde, glanzige, zeer fijne huid is witachtig geel, dikwijls met eenig groen vermengd, aan de schaduwzijde bijna wit, aan de zonzijde met een roodachtig blosje; bovendien bespeurt men kleine stippen, van fijne groene kringen omgeven; de vrucht is wasachtig van aanzien en aan den boom met een dun waas bedekt.

Het vleesch is wit, fijn, zacht, aangenaam van smaak, eenigzins frisch zuur; de cellen zijn van middelmatige grootte en bevatten vele pitten.

tijd van gebruik: einde van Augustus en begin van September; de vrucht kan drie weken duren; zij is van den tweeden rang voor het dessert, voor de huishouding hier te lande te klein.

De boom groeit gematigd, is zeer vruchtbaar en moet als hoogstamde of pyramide worden geplant; de zomertakken zijn lang, dun en bruinrood, met fijne, lichtgraauwe wol bedekt, de bladeren klein.