WITTE HERFSTCALVlLLE.

Afbeelding 36a, 36b, 36c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

itte Herfstcalville (knoop, tab.1; matth. van noordt; Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, No. 16).

Vroeger noemde men deze soort witte Zomercalville; er is evenwel eene andere van dien naam (Pomme-neige, Ann. de Pom., 4, 77) waarom men bovenstaanden naam heeft aangenomen, zoowel om verwarring te voorkomen, als omdat de hier bedoelde soort een herfstappel is.

 

vorm: niet zelden een weinig hooger dan in de afbeelding.

grootte: van de derde; aan jonge boomen van de tweede.

kelk: half of geheel open, kortbladerig, graauwbruin, wollig, in eene wijde, vrij diepe, van wol voorziene holte, omgeven door matige ribben, die zich over een gedeelte der vrucht uitbreiden, en waartusschen nog vouwachtige ribjes gevonden worden.

steel: kort, meestal vleezig, groen met bruin, in eene wijde, somtijds met dunnen, straalvormigen, groengraauwen roest voorziene holte.

De kleur der gladde, glanzige huid is stroogeel, somtijds meer wit, aan den boom niet zelden met een wit waas bedekt; bij enkele vruchten vindt men aan de zonzijde flaauwe, lichtroode streepjes en vlammetjes; de vrucht heeft fijne, graauwe stippen.

vleesch: bijna wit, bij volle rijpheid met eenig geel gemengd, vrij fijn, zacht, niet zeer saprijk, zoetachtig zuur, raauw eenigzius zamentrekkend; de cellen zijn van gemiddelde grootte, met tamelijk groote, lichtbruine pitten; de as, — de ruimte tusschen den kelk en de cellen, — is niet altijd zoo wijd geopend als onze doorsnede aantoont.

tijd van gebruik: het laatst van September en October; — van den derden rang voor de tafel; eene goede vrucht voor de huishouding.

De boom groeit sterk, is zeer vruchtbaar en vormt als hoogstamde een fraaije kroon; de zomertakken hebben korte geledingen, de bladeren zijn eirond, eenigzins naar boven gekromd; wij bevelen deze soort slechts als hoogstamde aan; zij is voornamelijk voor den landman geschikt.