ZOETE PRINCESSE NOBLE.

Afbeelding 51a, 51b, 51c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

rincese noble, zoete (Beschrijving der vruchtsoorten eerste reeks, N°. 69).

Grosser, süsser Alantapfel.

 

 

afkomst: niet meer na te vorschen, reeds onheuglijke jaren in 't bezit van vele Boskoopsche kweekers.

 

vorm: soms meer, somtijds minder geribd dan de afgebeelde appel, minder veranderlijk dan de zure Princesse noble.

grootte: van de tweede; vruchten van oudere boomen naderen tot de derde en zijn dan meer spits naar den kelk.

kelk: half open, somtijds gesloten, met lange en spitse bladeren, in eene nauwe, vrij diepe holte, die van ongelijke verhevenheden is omgeven en niet zelden als bezaaid met fijne, grauwe stippen.

steel: middelmatig, houtachtig, somtijds eenigzins vleezig, in eene wijde, ondiepe, met dunnen, straalvormigen roest bekleede holte.

kleur: de gladde huid wordt vetachtig, is licht goudgeel, aan de zonzijde fraai karmozijnrood gevlamd en gestreept met lichtere tinten, geheel bezaaid met fijne, grauwe stippen en somtijds met eenige dunne roestvlammen.

vleesch: geelwit (roomkleurig), fijn, vrij vast, zeer saprijk, zoet, door rinsch getemperd, met vrij groote cellen en pitten; de laatste zijn lichtbruin van kleur.

tijd van gebruik: October en November; — van den tweeden rang voor de huishouding; bij het toebereiden verkrijgt deze appel een bitteren smaak en wordt hij ook dikwijls tot moes.

De boom groeit in zijne jeugd goed en krachtig, is vruchtbaar en voor den hoog- en halfstamden kroonvorm geschikt; de zomerloten zijn glad, licht violetbruin, weinig gestipt, de knoppen staan vlak en zijn samengedrukt; blad en bloem zijn middelmatig. Deze variëteIt beveelt zich meer aan door schoonheid dan door andere eigenschappen.