CALVILLE IMPÉRIALE.

Afbeelding 55a, 55b, 55c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

alville Impériale (Beschrijving der vruchtsoorten, derde reeks, N°. 159).

 

 

 

afkomst : door den heer x. de bavay te Vilvoorden voor eenige jaren naar Boskoop gezonden en zeer aanbevolen; wij konden niet gewaar worden, van waar de heer de bavay ze had ontvangen, daar ZEd. spoedig na de toezending overleed. De Catalogue of the Fruits (N°. 112, pag. 9) geeft alleen den naam op; narcisse gaujard (Catalogue, 1865—1866) noemt eene Calville Impérial, die in Augustus rijp zoude zijn en dus niet de door ons bedoelde vrucht is.

 

vorm: zeer regelmatig, meestal iets scheef.

grootte: van de derde.

kelk: geheel gesloten, met breede, korte bladeren, in eene ondiepe holte, omgeven van matige ribben, die zich over de geheele vrucht uitstrekken.

steel: Vrij lang, dun, houtachtig, in eene vrij wijde, ondiepe holte, die somtijds van dunnen, straalvormigen roest omgeven is.

kleur: de gladde, bij volkomene rijpheid vettige huid is bijna geheel violetachtig purperrood, aan de schaduwzijde lichter purperrood, waardoor de geelgroene grondkleur heenschemert; de kleur verschilt veel van die der roode Winter-Calville, die, althans bij ons, altijd een onaangenaam uiterlijk heeft.

vleesch: geelwit, bij volle rijpheid met rozenroode aderen onder de schil en om de cellen, fijn, vrij vast, saprijk, rinsch; de pitten zijn middelmatig, lichtbruin, de cellen tamelijk groot.

tijd van gebruik: December—Februari; — van den tweeden rang voor het dessert.

De boom groeit sterker dan de roode Winter-Calville, met welke men deze soort op de tentoonstelling te Gorlitz meende te moeten vereenigen; de zomerloten zijn violetbruin, met ronde, grauwe stippen; de knoppen staan vlak. Deze soort is voor den pyramidevorm geschikt.