REINETTE VAN KARENDSVELD.

Afbeelding 56a, 56b, 56c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

einette van Karendsveld (Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, N°. 83).

 

 

 

 

afkomst: eene oude, hier reeds voor meer dan eene halve eeuw door wijlen den heer corn. ottolander ingevoerde soort, gevonden bij den pastoor meijer te Zwolle en door dezen bereidvaardig afgestaan.

 

vorm: zelden van het afgebeelde voorwerp afwijkende, somtijds met enkele flauwe verhevenheden om de kelkholte.

grootte: van de derde, aan oude boomen tot de vierde naderend.

kelk: meestal gesloten, regelmatig, fraai, weinig beneden de oppervlakte der vrucht geplaatst.

steel: van gemiddelde lengte, houtachtig, in eene vrij diepe holte, van eenigen roest omgeven.

Huid: noch glad, noch ruw, eenigzins stroef op het gevoel, citroengeel, aan de zonzijde eenigzins blozend, bij sommige vruchten met eenig grauw, hier en daar met fijne, bruine stippen.

vleesch: wit, somtijds min of meer groenachtig, al naarmate de vrucht in rijpheid is gevorderd, fijn, meer zacht dan hard, geurig, saprijk, aangenaam zuur.

gebruik: December—Januari; — van den eersten rang voor de tafel.

De boom groeit sterk met nagenoeg horizontaal uitgebreide takken; de twijgen zijn donker olijfkleurig met een bleekgrauwe tint vermengd, de stippen zijn rond, lichtgrauw, de knoppen van gewone grootte, de bladeren groot, langwerpig rond, diep en zeer scherp getand, eenigzins golvend opgebogen, onder aan de twijgen neerhangende, de bladstelen stevig, ongeveer 0.027—0.034 lang, de scheuten dofbruin en wollig. Wij bevelen deze soort aan voor den hoogstamden vorm.