ADAMS' PEARMAIN.

Afbeelding 59a, 59b, 59c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

 

earmain, Adams 's  (Beschrijving der vruchtsoorten, derde reeks, N°. 176).

Adams' Pearmain  (hogg, the Fruit Manual, 3d ed.).

Norfolk Pippin  (Catalogue of the Fruits, 529).

Adams' Parmäne  (Handbuch, II, S. 153 ; L. MÜLLER, Obstk., S. 35, N°., l).

Norfolk-Adams Parmäne.  Deutsches Obstcabinet, Lief. II, Taf. 2; te plat afgebeeld.

Pepping von Norfolk.  Deutsches Obstcabinet, Lief. II, Taf. 2; te plat afgebeeld.

Ook de Pippin golden Harvey, die wij uit Engeland hebben ontvangen, blijkt ons in alle opzichten overeen te komen met de Adams' Pearmain.

 

afkomst: uit Engeland; gewonnen door den Heer robert adams Esq., die ze onder den naam van Norfolk Pippin in den handel bracht; later heeft men dien naam in den tegenwoordigen veranderd.

 

vorm: zeer regelmatig.

grootte: van de derde.

kelk: meestal open, vrij groot, met een weinig wollige blaadjes, in eene vrij diepe en wijde holte, omgeven van eenige vouwtjes, die zich, ofschoon nauwelijks merkbaar, over de vrucht uitstrekken.

steel: kort, stevig, meestal scheef, in eene vrij diepe en wijde, met een weinig roest bekleede holte, roest strekt zich bij sommige vruchten eenigzins straalvormig uit. Het eigenaardige kenmerk van de Pearmains, namelijk een vleeschknobbeltje bij den steel, komt min of meer bij de meeste vruchten van deze soort voor.

HUID: glad, vrij dik en fijn, bleek groenachtig geel, aan de zonzijde met een somber rood overtogen, terwijl het geel aan de schaduwzijde meer vaalachtig is. Bij volkomene rijpheid treedt de grondkleur meer te voorschijn, evenals bij schier alle vruchten, waardoor de kleur veel helderder wordt. De stippen zijn verspreid, meest fijn, hier en daar grover; somtijds vindt men ook eenige roestvlekjes en wratjes en op alle vruchten een weinig dunnen roest.

vleesch: geelachtig, fijn, zacht, saprijk, van een eigenaardigen, zeer aangenamen geur.

klokhuis: middelmatig; de cellen zijn vrij diep, de pitten groot, regelmatig, bruin.

gebruik: Januari—Maart; —van den eersten rang voor de tafel, ook voor de huishouding aan te bevelen.

De boom groeit sterk en dicht, is vruchtbaar, gezond en voor alle vormen geschikt, ook voor de aanplanting in het groot. De twijgen zijn slank, opstaande, olijfkleurig dof bruin, met een grijsachtige opperhuid, die aan het einde meer wollig is; de stippen zijn niet talrijk, fijn, rond, som tijds ook langwerpig; de scheuten zijn bruin, zeer wollig, de knoppen klein, eenigzins plat, de bladeren gewoonlijk langwerpig eivormig, gepunt, somtijds diep en vrij regelmatig, somtijds ondiep en onregelmatig getand, meestal bol, neergebogen, gelobd; de bladstelen zijn ruim 0.04 lang.