SIRE DE FAUQUEMONT

Afbeelding 60a, 60b, 60c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

ire de Fauquemont (Beschrijving der vruchtsoorten, tweede reeks, N°. 143).

 

Bij F. jahn (Verzeichniss von Obstsorten, 1864) vinden wij deze soort onder de rubriek "unclassificirte Aepfel.". In het Maandschrift voor Tuinbouw (Dordrecht, BLUSSÉ en van braam , 1848) komt eene vertaling voor uit het Journal d'Horticulture pratique, waarin een appel wordt beschreven onder den naam Zijde van Fauquemont (Soie de Fauquemont); wij kunnen niet beslissen of dit onze soort is.

 

afkomst: door ons ontvangen van de vereeniging te Bergen in Henegouwen.

 

vorm: regelmatig.

grootte: van de vierde.

kelk: vrij groot, half open, met spitse kelkblaadjes, in eene breede, vrij diepe, van roest omgevene holte.

steel: vrij lang, dun, houtachtig, in eene nauwe, met roest bezette holte.

huid: meer stroef dan glad, licht groenachtig geel, bij volle rijpheid in het goudgele overgaande, aan de zonzijde met eenig bruinachtig rood, hier en daar met lichten, grijzen roest bedekt. De geheele vrucht is regelmatig bezaaid met bruine stippen.

vleesch: geelachtig wit, fijn, vast, sappig, zeer geurig en aangenaam.

klokhuis: betrekkelijk vrij groot, met groote, donkerbruine pitten.

gebruik: December en Januari; — van den eersten rang voor het dessert.

De boom groeit matig en is vruchtbaar; de takken zijn vrij recht, de twijgen slank, olijfkleurig, met een bleek, dun, wollig vlies en vele fijne, ronde stippen, de knoppen klein, hoog en scherp gepunt, de bladeren middelmatig, langwerpig, vrij scherp aan de punt; vele, vooral de onderste, zijn scherp, diep en regelmatig getand. Deze soort is zeer geschikt voor den pyramide- en leiboom-vorm, maar kan in moestuinen ook als hoogstam worden geplant.