WINTER PEACH.
merikanischer Pfirschenapfel (Handbuch, I, S. 425).
afkomst: volgens het Handbuch waarschijnlijk eene Amerikaansche vrucht; wij ontvingen ze, van de heeren booth en zonen te Hamburg, geheel overeenstemmend met de vrucht, die in het Handbuch is beschreven.
vorm: zeer regelmatig.
grootte: van de derde, somtijds grooter dan het afgebeelde voorwerp.
kelk: gesloten, wollig, met lange, toegespitste, groen blijvende blaadjes, in eene middelmatige, van vouwtjes en ribjes omgevene holte.
steel: 0.02—0.025 lang, houtachtig, lichtbruin, in eene middelmatige holte zonder roest; dikwijls is de geheele steel ook slechts een vleeschknobbeltje; in dit geval bestaat er ook geene steelholte.
huid: glad, glanzig, zeer fijn en dun, als de vrucht rijp is een weinig vettig; wij zagen ook dikwijls eenige lichtroode vlammen en vlekken aan de zonzijde; vele grauwe stippen, omgeven van witte kringetjes, zijn onregelmatig over de vrucht verspreid.
vleesch: geelachtig wit, bij volkomene rijpheid zacht, tamelijk saprijk, weinig zuur, zonder geur.
klokhuis: middelmatig, wijd open, met ruime cellen en lichtbruine pitten.
gebruik: December—Maart, moet laat geplukt worden; — van eenige waarde voor de keuken, minder voor het dessert.
De boom groeit zeer matig, wordt niet groot, doch is zeer vruchtbaar; de twijgen zijn dun, lichtviolet, aan de schaduwzijde olijfgroen, met zeer fijne, grauwe, hier en daar verspreide stipjes; de knoppen klein, vlak staande; de scheuten lichtbruin met groen, geheel met dunne wol bedekt; de bladstelen 0.03—0.04 lang; de bladeren middelmatig, eirond, stomp getand, scheef, spits, van boven glanzig groen, van onderen wit, wollig. Deze soort is weinig aanbevelingswaardig; wil men ze nogtans, dan plante men ze als pyramide.