DIEPE KOPJES.

Afbeelding 85a, 85b, 85c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

ittle Hollow Crown.

Diepe Kopjis (Catalogue of the Fruits, p. 23).

 

 

 

afkomst: eene oude, Nederlandsche soort, welke nog menigvuldig in de provinciën Overijssel en Gelderland gevonden wordt.

 

vorm: zeer standvastig.

GROOTTE: van de vierde.

KELK: open, met fijne, spitse blaadjes, in eene zeer regelmatige, gladde, nauwe, diepe, eenigszins schotelvormige holte.

steel: lang, dun, houtachtig, bruin, in eene vrij diepe, met straalvormig roest bezette holte.

huid: glad, glanzig, dun, citroengeel met weinige, witgele stipjes, aan de zonzijde een weinig oranjerood blozend, zelden met eenig roest.

vleesch: geelachtig wit, vast, fijn, knappend, zeer saprijk, frisch, aangenaam zuur, door een weinig zoet getemperd.

klokhuis: vrij groot,  met ruime cellen, letterlijk opgevuld met donkerbruine pitten, zoodat er in elke cel meestal drie gevonden worden.

gebruik: November en December — van den tweeden rang voor de tafel; op zandgrond gekweekt zeer fijn en aanbevelingswaardig.

De boom groeit zeer regelmatig en vormt, evenals de Belle fleur, eene platronde kroon. De twijgen zijn dun, bruin met een dunne lichtgrauwe tint en weinig stippen; de knoppen plat, vlak geplaatst; de scheuten dun, wollig; de bladstelen 0.033—0.035 lang; de bladeren middelmatig, ovaal, spits gepunt, scherp getand, lichtgroen. Deze soort kan als pyramide en als hoogstam worden aanbevolen.