COE'S GOLDEN DROP.
oe' s Golden Drop (HOGG, the Fruit Manual, 3d ed., pag. 12).
AFKOMST: door ons uit .Engeland ontvangen van den heer RIVERS, waarschijnlijk gewonnen door den heer coe , den winner van meer andere vruchtsoorten.
VORM: regelmatig en standvastig.
GROOTTE: van de vierde, een van de kleinste appelen.
kelk: klein, open of half open, fijnbladerig, bleek bruingrauw, in eene nauwe, ondiepe, roestige holte, van kleine vleeschbultjes omgeven.
STEEL: 0.02-0.03, dikwijls korter, houtachtig, veelal gebogen, groen, eenigszins vleezig, in eene nauwe, ondiepe, met zeer weinig roest bekleede holte.
huid: glad, zeer dun, eenigszins glanzig, bleek citroengeel, aan de zonzijde met hooggeel, waarin somtijds purperen vlekjes; vele grauwe stipjes zijn onregelmatig over de vrucht verspreid.
vleesch: wit, met groengele aders, fijn, vast, een weinig knappend, zeer saprijk, aangenaam, wijnachtig.
klokhuis: tamelijk groot, met kleine cellen, die met lichtbruine, fraai gevormde pitten zijn gevuld.
gebruik: volgens HOGG November tot Mei; wij aten ze niet zoo vroeg, ze kan lang duren; — van den eersten rang voor het dessert, ook om den fraaien vorm.
De boom draagt mild, blijft klein, groeit teeder, maar vormt toch eene fraaie pyramide; de twijgen zijn lang, dun, bruingrauw, met fijne, grauwe stippen; de knoppen klein, vlak staande; de scheuten bruin met groen, wollig; de bladstelen 0.025—0.03 lang, dun; de bladeren dofgroen, eenigszins wollig, breed ovaal, met een lange, stompe punt, diep en stomp getand. Aan te bevelen als pyramide en dwerg, misschien ook als cordon.