GRAUWE ENGELSCHE PIPPELING.

Afbeelding 90a, 90b, 90c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

ippeling, graauwe Engelsche (Beschrijving der vruchtsoorten, I, N°. 61).

Pippeling Kent (in sommige streken van Nederland).

Pearmain d' hiver. — Pippin pearmain d' hiver. —Winter Pearmain.

Winter pearmain Peppin. — Pippin pearmain d' Angleterre.

Engelsche Pearmain-Peppin. — Grauwe of blanke Pepping van der Laan.

Peremenes. — Zeeuwsche Pepping.

Engelsche Pippeling (knoop, tab. XI, pag. 14; Register, pag. 81 ; SERRURIER, I, pag. 159).

Gewurzpepping. — Grosser Pepping. — Bisamapfel — Koberling.

Aromatic Pippin.

Carmeliter-Reinette (Handbuch, I, S. 161; E. LUCAS, Abb. Württ. Obsts., Tab. V, met de afbeelding van eene prachtige, sterk gekleurde vrucht).

Forellen-Reinette. — Reinette truite. — Gestreifte Reinette.

Limonen-Reinette. — Ludwigsburger Reinette. — Hollander-Reinette.

Franzosische Gold-Reinette. — Perlen-Reinette.

Grune Band-Reinette. — Parmain d' hiver (Berlijn). 

Haken-Reinette.

Barcelona Pearmain (hogg, the Fruit Manual, 3d ed., pag. 7; Catalogue of the Fruits, N°. 532).

Speckled golden Reinette. — Speckled Pearmain. — Reinette rousse.

Reinette des carmes. — Glace rouge.

Warnana' s Sans pareille (in Zweden volgens L. MÜLLER).

Men geeft nog eene menigte andere synoniemen op, waarvan sommige tot andere variëteiten behooren; in onze Beschrijving der vruchtsoorten hebben wij als synoniem opgegeven Kentish Pippin (C. L. 378), ofschoon dit bij nader onderzoek onjuist is gebleken.

 

afkomst: onbekend, sedert onheuglijke jaren te Boskoop gekweekt.

 

VORM: meestal gelijk de afbeelding vertoont, somtijds een weinig scheef, zooals in 't Handbuch en bij LUCAS is afgebeeld.

GROOTTE: van de derde.

kelk: wijd open, de kelkbladeren zijn veelal teruggeslagen over de ondiepe, schotelvormige, dikwijls bijna vlakke holte, van kleine ribjes en vouwtjes omgeven.

steel: 0.025— 0.085, dun, houtachtig, in eene diepe, meestal roestige holte; dikwijls heeft de steel nabij de vrucht eenig vleesch, waardoor hij scheef staat.

HUID: glad, vrij dun, dof groenachtig geel, aan de zonzijde dof lichtrood eenigszins gestreept en gevlekt, maar nooit zoo hoog gekleurd als de afbeelding van LUCAS, met  grauwe, van witgrauw omgevene, onregelmatig verdeelde stippen en met dun, grauw, over de geheele vrucht verspreid roest.

VLEESCH:  roomkleurig, zoetachtig zuur, zacht, saprijk, een weinig geurig, in een warmer klimaat zeer aangenaam.

klokhuis: middelmatig, met kleine cellen en onvolkomene, lichtbruine pitten.

gebruik: October en November, somtijds nog later; — bij ons van den tweeden rang voor het dessert.

De boom groeit fraai en dicht en draagt mild; de twijgen zijn slank, bronsachtig olijfkleurig met bruin, met grauwe, onregelmatig verdeelde stippen; de knoppen klein, plat, een weinig van den twijg afwijkend; de scheuten dun, lichtbruin met groen, dunwollig; de bladsteel 0.03—0.035; de bladeren ovaal, het breedste naar den top, met een stompe punt, stomp en ondiep getand, levendig groen. De geheele boom is zeer kenbaar aan zijn fijnen, fraai geëvenredigden groei. Voor den hoogstamden kroonvorm en als pyramide aan te bevelen; een goede vrucht voor den boomgaard en voor de markt.