LANGTONS SONDERSGLEICHEN.

Afbeelding 93a, 93b, 93c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

angtons Sondersgleichen (Handbuch, I, S. 313 ; E. LUCAS, Abb. Württ. Obsts., Taf. I, zeer hoogrood gekleurd; L. MÜLLER, Obstk,, N°. 79, S. 63).

Langtons None Such (Hamburg).

Englischer gestreifter Kurzstiel (diel).

Rosmarin-Reinette (Coburg).

Mohn-Apfel (Altenburg).

 

afkomst: volgens het Handbuch eene Engelsche vrucht, door diel uit de kweekerij van loddiges te Londen ontvangen; of de None Such, volgens 't Handbuch door downing slechts kort beschreven, dezelfde is, kunnen wij niet beslissen.

 

vorm: regelmatig; onze afbeelding komt in vorm zoozeer overeen met die van het Handbuch en van LUCAS, dat alle drie bijna naar één model schijnen te zijn vervaardigd.

grootte: van de derde, aan jonge boomen tot de tweede naderend.

kelk: open, met opstaande, grauwe blaadjes, omgeven van een groen kransje, in eene ruime, vrij diepe, van kleine vouwtjes omgevene holte.

steel: 0.025—0.03, houtachtig, bruin, in eene fraaie, wijde, diepe, met dun, straalvormig, groengrauw roest bekleede holte.

huid: glad, glanzig, groenachtig geel, later hooggeel, over de geheele vrucht met levendig karmijnroode strepen, vlammen en vlekken, aan de zonzijde dikwijls geheel karmijnrood; van stippen is bijna niets te bemerken; de vrucht is aan den boom met een fraai, dun waas overdekt.

vleesch: wit met gele aders, bij volle rijpheid somtijds met rozeroode aders om 't klokhuis en onder de schil, zacht, niet zeer fijn, matig saprijk, van een frisch zuren smaak, zonder geur.

klokhuis: tamelijk groot, met middelmatige cellen en fraaie, volkomene, donkerbruine pitten.

gebruik: October en November, volgens het Handbuch duurt de vrucht in Duitschland langer; — wij achten ze slechts voor de keuken van den eersten, of tweeden rang, hoewel zij als siervrucht ook voor het dessert eenige waarde heeft.

De boom groeit goed en wordt fraai. De twijgen zijn van gemiddelde lengte en dikte, bruin met olijfkleur, fijn gestipt; de knoppen plat, vlak geplaatst; de scheuten wollig; de bladeren lichtgroen, ovaal, spits, ondiep en fijn getand, bijna gaafrandig. Geschikt voor den hoogstamden en pyramidalen vorm.