CREDES QUITTEN-REINETTE.

Afbeelding 94a, 94b, 94c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

redes Quitten-Reinette (Handbuch, IV, S. 109; oberdieck, Anl., S. 177; L. MÜLLER, Obstk., S. 42, N°. 21; Beschrijving der vruchtsoorten, III, N°. 185).

Reinette, Credos Gütten (Catalogue of the Fruits, N°. 646, vermoedelijk dezelfde).

Mandelreinette (Marburg).

 

afkomst: volgens het Handbuch ontving diel deze soort van prof. crede te Marburg, onder den naam Mandelreinette; wij ontvingen ze blijkbaar echt van de heeren booth & söhne te Hamburg.

 

vorm: volgens onze bevinding standvastig en altijd regelmatig; somtijds een weinig lager dan de afgebeelde vrucht.

grootte: van de derde.

kelk: half open, kortbladerig, lang groen blijvend, in eene ondiepe holte zonder roest, van kleine ribben omgeven.

steel: 0.02—0.025, bruin, wollig, houtachtig, in eene ondiepe, regelmatige, met dun, licht groen- grauw, straalvormig roest bekleede holte.

huid: fijn, glad, zacht, niet vettig, citroengeel, met eenig goudgeel aan de zonzijde en met fijne, groengrauwe, onregelmatig over de vrucht verspreide stippen.

vleesch: geelachtig wit met groengele aders, zeer fijn, vrij vast, saprijk, aangenaam, rinsch-zoet, met een geur als die van kweeën, uitmuntend, zelfs in het ongunstige jaar 1866.

klokhuis, groot, met middelmatige cellen die met vele, fraai gevormde, koffiebruine pitten zijn gevuld.

gebruik: December en Januari; — van den eersten of tweeden rang voor het dessert, ook goed voor de huishouding.

De boom groeit regelmatig, vormt eene fraaie pyramide en is zeer vruchtbaar. De twijgen zijn lichtbruin met veel olijf kleur en een weinig grauw, met weinige, ronde stippen; de scheuten slank, bleekbruin met groen, wollig; de bladstelen 0.035—0.04; de bladeren langwerpig ovaal, naar den top breeder, glanzig donkergroen, grof geaderd, stomp gepunt, met stompe tanden. Tot nog toe door ons als pyramide aanbevolen, misschien ook goed als hoogstamde kroonboom.