GOLDAPFEL VON KEW.

Afbeelding 96a, 96b, 96c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

old-Apfel von Kew (Handbuch, I, S. 295).

 

 

 

 

afkomst: volgens het Handbuch waarschijnlijk uit Engeland; wij vinden echter bij de ons toegankelijke Engelsche schrijvers niets van deze soort vermeld; wij ontvingen ze van den heer oberdieck.

 

vorm: zelden van dien onzer afbeelding afwijkend, somtijds bij den kelk iets meer platgedrukt (verg. de figuur van het Handbuch),

grootte: van de derde of vierde.

kelk: half open, met vrij lange, meestal groene blaadjes, wollig, in eene kleine, ondiepe, van kleine, vlakke ribben omgevene holte.

steel: 0.02, groen met bruin, houtachtig, een weinig wollig, in eene nauwe, van dun, grauwgroen, straalvormig roest omgevene holte.

huid: dun, glad, zeer fijn, lichtgeel met eenig groen, aan de zonzijde meer goudgeel, zonder rood, met grauwgroene stippen.

vleesch: roomwit, vrij fijn, zacht, saprijk, frisch zuur, weinig geurig.

klokhuis: middelmatig, van gele aderen omgeven, met cellen van gemiddelde grootte en fraaie, bruine pitten.

gebruik: October en November; — volgens ons oordeel slechts van den tweeden rang voor de keuken.

De boom groeit gematigd, vormt eene goede kroon en draagt zeer mild. De twijgen zijn stevig, matig lang, violet met olijfgrauw, met fijne, ronde stippen; de knoppen vlak; de scheuten vrij lang, stevig; de bladstelen 0.03—0.04, dik, weinig gegroefd; de bladeren groot, breed, grof geaderd, stomp, met stompe tanden. Vermoedelijk eene goede marktvrucht onder de vroege herfstappelen; het meest aan te bevelen voor den hoogstamden vorm.