BURCHARDT' S REINETTE.

Afbeelding 105a, 105b, 105c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

urchardt' s Reinette (Handbuch, I, S. 459; OBERDIECK, Anleitung , S. 173; L. MÜLLER, Obstk, N°. 14, S. 14).

Burchardt's Goldreinette.

 

 

afkomst: gewonnen door den heer von hartwiss te Nikita en genoemd naar den heer BURCHARDT, pomoloog te Landsberg aan de Warthe. Wij ontvingen deze variëteit van den heer oberdieck.

 

vorm: wij zagen de vrucht altijd zooals zij is afgebeeld; het Handbuch beeldt ze meer platrond af.

grootte: van de vierde, bij gunstige ontwikkeling en op zwaren grond misschien van de derde, zooals het Handbuch ze afbeeldt.

kelk: open, met fijne, lange, spitse bladeren, in eene tamelijk diepe, met dun roest bekleede en van breede, vlakke verhevenheden omgevene holte.

steel: 0.025—0.03 , houtachtig, zelden gedeeltelijk vleezig, vrij stevig, in eene tamelijk wijde en diepe holte, met groengrauw, straalvormig roest bekleed.

huid: dun, fijn, groengeel, dikwijle met een dun, wit waas bedekt; bij volle rijpheid zooals ze is afgebeeld, met fraaie, eigenaardige, dunne, netvormige, kaneelkleurige roestfiguren, die aan hieroglyphen herinneren.

vleesch: wit, met groengele aderen, fijn, vrij vast, rinsch, aangenaam.

klokhuis: aan de vrucht geëvenredigd, met middelmatige cellen en fraaie, koffiebruine pitten.

gebruik: October—December; van den tweeden rang voor het dessert; volgens ons gevoelen zijn er veel betere soorten.

De boom groeit goed, vormt eene fraaie, pyramidale kroon en is zeer vruchtbaar. De twijgen zijn slank, olijfgrauw, met eene dunne, zilverwitte opperhuid en ronde, fijne stippen; de knoppen stomp kegelvormig, afstaande; de scheuten lang, dun, olijfgrauw, met wol bedekt; de bladstelen 0.015— 0.025, dun; de bladeren eirond, middelmatig, met fraaie, regelmatige, stompe tanden, matig spits. Wij bevelen deze variëteit niet algemeen aan; er zijn veel beteren.