LAMB ABBEY PEARMAIN.

Afbeelding 107a, 107b, 107c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

amb Abbey Pearmain (Catalogue of the Fruits, N°. 549; hogg, the Fruit Manual).

 

 

 

 

afkomst: ons onbekend; ontvangen van de Horticultural Society te Londen.

 

vorm: zeer standvastig.

grootte : van de vierde.

kelk: meestal gesloten, in eene ondiepe holte met eenige vouwtjes.

steel: 0.01—0.015, houtachtig, veelal met een vleeschbultje, in eene nauwe, ondiepe, met straalvormig roest bekleede holte.

huid: vrij glad, geelachtig groen, aan de zonzijde oranjerood, dikwijls fijn gestreept, met lichtbruine stippen.

vleesch: witachtig geel, vooral om het klokhuis met gele aderen, vast, saprijk, van een verheven aromatischen geur.

klokhuis: middelmatig, met vrij ruime cellen en dikke, donkerbruine pitten.

gebruik: December—April; — van den eersten rang voor het dessert.

De boom groeit gematigd en draagt goed. De twijgen zijn van gemiddelde lengte en dikte, bruinachtig olijfgroen, met vele fijne, ronde stippen; de knoppen stomp kegelvormig, afstaande, op weinig verhevene dragers geplaatst; de scheuten licht violetbruin, met kleine, grijze stippen, aan de toppen met dunne wol; de bladstelen 0.02—0.03; de bladeren eirond, zeer grof en stomp getand, spits, aan den top eenigszins gedraaid, lichtgroen. Wij bevelen deze soort aan als pyramide en dwergboom.