ROTHBACKIGER WINTER-PEPPING.

Afbeelding 111a, 111b, 111c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

othbackiger Winter-Pepping (Handbuch, IV, S. 309; oberdieck , Anleitung, S. 161).

Pippeling, Rothbackige Winter- (Beschrijving der vruchtsoorten, II, N°. 126).

 

 

afkomst: onbekend, door ons van oberdieck ontvangen.

 

vorm: zelden afwijkend van dien der afgebeelde vrucht. De hoogronde vorm der afbeelding a van het Handbuch werd hier nog niet opgemerkt, ofschoon wij reeds vele vruchten van deze soort hebben geplukt; deze kwamen alle meer overeen met de afbeelding b van het Handbuch.

grootte: van de vierde.

kelk: open, met lange blaadjes, in eene wijde, vlakke, bekervormige holte, met flauw roest en eenige vouwtjes, die zich zelden over de vrucht uitstrekken.

steel: kort, dun, houtachtig, in eene diepe, tamelijk wijde, met roest bekleede holte.

huid: eer ruw dan glad, bij het plukken nog groen, later meer geelachtig groen, aan de zonzijde dofrood; over de geheele vrucht is een kaneelkleurig roest onregelmatig verspreid, waardoor zij meer van eene reinette dan van een pippeling heeft.

vleesch: geelachtig wit, met groene aderen, veelal zelfs groen onder de huid, fijn, vrij vast, saprijk, zeer voortreffelijk, van een verhevenen, aangenaam geurigen smaak, uitmuntende boven dat van de Herrwegs Reinette, waarmede het eenigszins overeenkomt.

klokhuis: meestal open, somtijds gesloten, met korte, vrij ruime cellen en vele donkere, zwartbruine pitten.

gebruik: Februari—Juni; men kan ze zelfs tot het laatst met smaak gebruiken; — van den eersten rang voor het dessert.

De boom groeit gematigd, neemt over het algemeen een schoonen vorm aan, en draagt zeer mild. De twijgen zijn slank, licht, olijf kleurig violet, met fijne, ronde stippen; de knoppen een weinig afstaande; de scheuten bruinachtig violet, fijn gestipt, wollig; de bladstelen 0.02—0.03, tamelijk dik; de bladeren vrij veranderlijk, meestal rond, grof geaderd, stomp, spits getand; de steunblaadjes langwerpig, stomp, fijn getand. Deze soort is vooral aan te bevelen als pyramide, dwerg- en leiboom; als hoogstam verlangt zij eene beschutte standplaats.