DIETZER GOLDREINETTE.

Afbeelding 113a, 113b, 113c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

einette, Dietzer Goud (Beschrijving der vruchtsoorten, II, N°. 132).

Dietzer Winter-Goldreinette.

Reinette dorée de Dietz (sociëteit van van mons).

Dietzer Goldreinette (Handbuch, I, S. 509; oberdieck, Anleitung, S. 178).

 

afkomst: volgens het Handbuch door biber te Dietz in Nassau uit het zaad gewonnen; door ons overeenstemmend ontvangen van de sociëteit van van mons en van den heer oberdieck.

 

vorm: regelmatig, zeer standvastig.

grootte: van de vierde.

kelk: in het Handbuch als wijd open aangegeven, wij vonden dien altijd geheel gesloten, met korte, dikke, hoornachtige blaadjes, in eene wijde, ondiepe, van regelmatige vouwtjes omgevene holte.

steel: 0.01, dik, vleezig, meestal gekromd, in eene ondiepe holte zonder roest.

huid: eer glad dan ruw, bij het plukken groenachtig geel, aan de zonzijde fraai rood gevlamd, met groenachtig grauwe, somtijds stervormige stippen, zelden met roest.

vleesch: roomkleurig, met fijne, groene aderen, vast, fijn, geurig, saprijk, aangenaam.

klokhuis: klein, met kleine cellen en volkomene, donkerbruine pitten.

gebruik: December—April; — van den eersten rang voor het dessert.

De boom groeit gematigd en in regelmatigen vorm; hij is vruchtbaar. De twijgen zijn slank, recht opgroeiend, lichtviolet met olijf bruin en groen, met fijne, ovale, ongelijk verdeelde stippen; de knoppen plat en breed; de scheuten slank, ruw, weinig wollig, olijf bruin; de bladstelen 0.025—:0.03, vrij dik; de bladeren breed ovaal, scherpgetand, spits, helder glanzig groen. Wij bevelen deze soort aan als pyramide.