LEARDMAN DERFORDSHIRE.

Afbeelding 117a, 117b, 117c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

fkomst: vermoedelijk uit Engeland, doch nog niet met zekerheid bekend. Deze soort is nog niet beschreven, maar wordt alleen in enkele catalogi genoemd. Zij werd door ons uit Frankrijk ontvangen.

 

 

 

vorm: somtijds platter en breeder, ook wel meer geribd dan de afgebeelde vrucht.

grootte: van de eerste.

kelk: half open, somtijds gesloten, met spitse, donkerbruine blaadjes, in eene wijde, ondiepe holte, van vouwtjes en ribben, die zich over de geheele vrucht uitstrekken, en van een groen kransje omgeven.

steel: 0.02—0.025, dun, houtachtig, in een wijde, trechtervormige, met straalvormig roest bekleede holte.

huid: dun, glad, groenachtig geel, aan de zonzijde fraai rood gekleurd en gevlamd, met weinig stippen.

vleesch: groenachtig wit, zacht, los, saprijk, frisch wijnachtig zuur, niet geurig.

klokhuis: klein in verhouding van de vrucht, met lange, vrij nauwe cellen en lange, spits ovale, donkerbruine pitten.

gebruik: laatst van November—Februari; — van den eersten rang voor de huishouding, vooral geschikt voor moes; voor het dessert alleen als siervrucht van waarde.

De boom groeit sterk en draagt goed. De twijgen zijn slank, afstaande, olijf kleurig bruin, met groote, ovale stippen; de knoppen vrij breed, spits; de scheuten violet; de bladeren vrij groot, gelobd, ongelijk getand. Wegens de grootte der vruchten vooral als pyramide, maar toch ook als hoogstam aan te bevelen.