Terug naar: HOOFDMENU.

 

EEN WOORD AAN DE INTEEKENAREN OP DIT WERK.

 

 

Wij meenen in het belang van onzen arbeid te handelen, wanneer wij nu, reeds dadelijk eenige opmerkingen beantwoorden, die ons van eenige kanten op de eerste twee afleveringen van den Nederlandschen Boomgaard gemaakt zijn, al zijn die opmerkingen juist niet van zoo groote beteekenis.

In 't vaderland, in Duitschland en Frankrijk, overal vindt de uitgave van dit werk veel bijval. Intusschen zijn er, wat bij zoodanigen arbeid wel zeer natuurlijk is, eenige aanmerkingen dienaangaande gemaakt.

Trouwens, men moge bij het beschrijven van natuurvoortbrengselen naar volkomenheid streven; volmaaktheid zal men niet bereiken. Wie kan de duizendvoudige verscheidenheden, vooral ook op pomologisch gebied op te merken, met enkele woorden verklaren en tot een geheel brengen? Wie zal ook hierin de wijsheid en de grootheid des Scheppers volledig kunnen naspeuren?

Anderen hebben beproefd door uitvoerige omschrijving tot meer duidelijkheid te komen; wij zijn van oordeel dat men te veel beschrijven kan; daarom zijn wij zoo kort, maar ook zoo juist mogelijk, altijd hoofdkenmerken aangevende.

 

Doch ter zake.

Van eene zeer geachte zijde in Duitschland, op wier oordeel wij prijs stellen (professor KARL KOCH, te Berlijn) raadde men ons, zou ons werk zoo volkomen mogelijk zijn, ook een tak met bladeren bij de vrucht te laten afbeelden, en in onze beschrijving ook iets te zeggen van de groeiwijze, van den vorm der bladeren, van de kleur van het hout (eenjarige loot), van den vorm en de plaatsing der bladknoppen, van de behandeling des booms, enz.

Wij wenschen aan dien wenk, doch slechts ten deele te beantwoorden, door daar, waar die onderscheidingsteekenen („Merkmale") bijdragen tot de juiste kennis eener soort, deze ook te beschrijven. Dit nu zal, zoo als wij in onze Inleiding bij de eerste aflevering reeds zeiden, voornamelijk bij perziken, abrikozen en sommige kersen en pruimen plaats vinden.

Het is ons toch ten duidelijkste gebleken, dat beschrijving van groeiwijze, enz., ons wel kan doen zien, als de soort ook uit de vrucht als echt bekend is geworden, dat zij het is, - maar niet kan dienen tot het opsporen van de ware soort, ingeval van verwarring en zonder vruchten. Een voorbeeld zal dit duidelijk maken.

Van de zoo zeer aanbevolene appelsoort, Ribston Pippeling, hadden wij reeds bij de eerste aankondiging in catalogussen van voorname uitlandsche boomhandelaren, boomen laten komen, vervolgens nog eens, en later ten derdemale uit onderscheidene bronnen, zoodat wij in 't bezit waren van drie standboomen dezer soort, welke alle drie verschilden. Met het zeer juiste Handbuch der Obstkunde in de hand, bestudeerden wij de drie boomen en meenden eindelijk de echte te kunnen bestemmen. Evenwel om zeker te zijn, vroegen wij de soort van den heer OBERDIECK en van de Horticult. Society te Londen, elk nog eens.

Toen wij nu vruchten zagen, bleek ons:

dat van de eerstgenoemde drie boomen, waarvan er toch één met de beschrijving der vegetatie in 't Handbuch, zoo het scheen, overeenkwam, niet een echt was;

dat de soort reeds 10-15 jaren onder een anderen naam in ons bezit was; deze kwam ook met de OBERDIECKsche en de Londensche overeen;

dat nu ook de beschrijving duidelijk was, maar wij toch uit die duidelijke beschrijving de soort niet konden opsporen.

 

Wij namen wijders onderscheidene proeven betrekkelijk het afbeelden van tak en bladeren, b.v.:

van eene peersoort plukten wij 5 à 6 bladeren, alle in vorm verschillende. Welk blad is nu het kenmerkende ?

van verschillende peersoorten telkens een blad, allen zeer gelijkend. Waarin bestaat dan het verschil?

 

Van verscheidene boomkweekers ontvingen wij takken van zeer bekende soorten, welke vooral in de kleur van de opperhuid grootelijks van elkander afweken. In onze eigene kweekerij sneden wij takken van eene soort, op verschillende plaatsen, welke geene gelijkheid met elkander in de kleur der opperhuid hadden. Vooral hebben wij groote afwijkingen waargenomen bij soorten, gekweekt in nieuw aangelegde kweekerijen.

Dat men nu eens uitmake, waar men den af te beelden tak zal bekomen, die alles getrouw wedergeeft!

Wij kunnen de op ervaring berustende getuigenis afleggen, dat de afbeeldingen van bladeren en takken wel tot versiering kunnen strekken, maar niets bijdragen tot de regte kennis der beschrevene soort.

 

Vraagt men nu, of er dan niet eenige soorten aan de vegetatie te herkennen zijn, dan kunnen wij gelukkig een bevestigend antwoord geven. Zelfs eene menigte soorten kan men alzoo herkennen. Maar men bestudere deze bij den geheelen boom, of liever nog bij eenige boomen van dezelfde soort, en wel van verschillenden ouderdom en vorm, op onderscheidene plaatsen. Dan zijn er vele soorten, welke zich aan groeiwijze, tak, blad, knoppen, stippen en wat niet al van anderen duidelijk onderscheiden en zoo zijn te kennen. Maar dat laat zich niet in plaat brengen en ook niet beschrijven.

 

Prof. DECAISNE te Parijs raadde ons, slechts oorspronkelijke soorten te beschrijven. Maar dat is geheel ondoelmatig. Wie kan ook van oude soorten de geboorte-akte leveren ? Waar zijn de registers daarvan? Neen, wij wenschen de Nederlandsche vruchtenliefhebbers bekend te maken met alle soorten, die hier te lande goed zijn, ook uitlandsche alzoo; wij vinden dat noodzakelijk. Indien men toch naar het Plaatwerk „le Jardin Fruitier du Museum par M. le Prof. DECAISNE" zich peeren zou uitkiezen, men zou zich bedrogen vinden. De professor beschrijft de peeren, zooals ze in Frankrijk zich voordoen; doch zo ziet men ze hier te lande nimmer. Ook zijn eenige soorten voor Nederland niet geschikt. Is het dan niet noodig, dat het Nederlandsche ooftminnende publiek voorgelicht wordt in de keus , opdat men uit het heirleger van het nog steeds als met stoom vermeerderend soortental eene goede keuze doen kunne?

 

Wijders maakte men aanmerking op de afbeeldingen. De vrucht van de steelzijde voor te stellen, zeide men, is ondoelmatig. - Wij zijn niet van dat gevoelen. De platen van den heer MATTHIEU VAN NOORDT vertoonen de vrucht op dezelfde wijze , en zelden zagen wij naauwkeuriger afbeeldingen. men ziet dan zon- en schaduwzijde, kelk en steelholte, terwijl, als de vrucht slechts eenmaal wordt afgebeeld, zoo als in het werk van den heer LUCAS (Württembergischer Obstsorten), òf de juiste vorm (waarvoor wij de doorsnede op de plaat in fig. b geven) verloren gaat, òf men de vrucht ziet zonder kelk of zonder steel.

 

Ook moest men - schreef men ons - bij het beschrijven Engelsche, Fransche, Amerikaansche pomologische boekwerken gebruiken. Zeker, wij schaffen ze ons ook aan van tijd tot tijd. Maar mag men dan bij eenen arbeid als den onzen zich niet beroepen op het werk en de resultaten van andere geleerden, die vóór ons deze boeken bestudeerden ? Mag men, bewust dat kennis niet bij ons alléén berust, ook van de door anderen aangeboden kennis niet profiteren, of is dat thans te nederig?

 

Uit het vaderland zond men ons aanmerkingen van taalkundigen aard. Men zeide ons, dat het tegen de regelen der taal streed, b.v.: Pippeling Ribston, Reinette Zure, enz. te schrijven. Wij weten dit, doch blijven toch voortgaan zoo als wij begonnen. Men schrijft immers toch ook Pippin d'Or, zoowel als Goud Pippeling, Calville Malingrée , zoowel als Witte Winter Calvil. Zoo zegt men bij de peeren, Beurré Clairgeau , B. Six, B. Blanc, B. Diel, en niet Clairgeau's Beurré, enz., - en waar men Blanke Beurré schrijft, is dit toch niet anders dan verbasterd Fransch. Wij moeten ons aan éénen regel houden, om het opzoeken in het later te leveren Register, bij het voltooide werk, te vergemakkelijken. In alle pomologische werken en catalogussen volgt men immers dien regel; men weet zeer goed, dat er gezegd wordt „Ribston Pippeling", maar men weet toch ook, dat men deze soort in het Register opzoekende , zich niet naar de letter R, maar wel naar de P begeve 1). Ten einde nu het werk ook voor minkundigen gemakkelijk te maken, is deze orde door ons gevolgd, en houden wij den naam der klasse, tot welke de vrucht behoort, in den regel vooraan. Dit zal, zoo wij hopen, op het spraakgebruik geen verderfelijken invloed uitoefenen.

December 1864.

HET BESTUUR DER VEREENIGING

TOT REGELING EN VERBETERING VAN DE VRUCHTSOORTEN TE BOSKOOP.

 

1) De cd-rom index is uitgebreid: men kan nu op beide letters zoeken. (terug naar tekst)

Terug naar: HOOFDMENU.