DÖNISSENS GELBE KNORPEL.

Afbeelding 8.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

önissens gelbe Knorpel. In onze taal zou men deze soort Dönissens gele knapkers kunnen noemen.

 

 

 

AFKOMST: uit Duitschland; de vrucht is naar den heer DÖNISSEN genoemd; wij ontvingen haar van den heer OBERDIECK en uit nog eene andere Duitsche bron, hiermede overeenstemmende. (Handbuch, III, S. 145; OBERDIECK, Anleitung, S. 512. Zie Beschrijving der vruchtsoorten, derde reeks, No. 32.)

VORM: zie de afbeelding. In Duitschland schijnt ze, volgens het Handbuch, breeder en platter; bij ons is ze fraai hartvormig, zeer regelmatig, aan den steel stomp, ook wel rond afgeplat, aan beide zijden, doch niet even sterk, platgedrukt, naar de stempelpunt, welke een weinig ingedrukt geplaatst is, fraai afgerond, een weinig stomp; de buikzijde van de vrucht vertoont het meest den naad, op de rugzijde is deze naauwelijks merkbaar.

GROOTTE: van de tweede.

STEEL: matig dik, licht groen, zeer weinig bruin, in eene vlakke holte, wier omgeving aan de breedste zijden wat verhoogd is en over de naden lager afloopt.

KLEUR: fraai geel; aan de zonzijde van vruchten, die sterk aan de zon zijn blootgesteld, bijna goudgeel (zie de afbeelding); vruchten in de schaduw bleek geel, sterk glanzend, zeer weinig doorschijnend; de huid is teer en wordt bij beschadiging zwartgevlekt.

Het VLEESCH is geel, vast, doch niet volkomen knappend; het sap ongekleurd, zeer zoet en aangenaam.

STEEN: matig groot; vorm, zie de afbeelding; de steen laat niet volkomen los van het vleesch.

TIJD VAN GEBRUIK: tweede periode, het laatst van Junij en de eerste helft van Julij; eene fraaije kers, vruchtbaar, voor hoogstamden vorm minder aan te bevelen dan wel voor pyramiden, daar de vrucht van den wind veel lijdt; kers van den eersten rang in dit genre.

De BOOM groeit in zijne jeugd goed, vormt eene fraaije kroon en is hier reeds jong vruchtbaar; de bladeren zijn matig groot, stomp getand, eindigen meestal in een eenigzins scheve punt en hebben gele kliertjes op den bladsteel.

Deze soort verschilt weinig van Büttners gelbe Knorpel. Men zegt, dat de hier afgebeelde beter is; wij konden dat niet bemerken; men heeft evenwel aan deze soort genoeg. Waartoe toch verschillende soorten geplant, tusschen welke ter naauwernood onderscheid te zien is ? Ook dunkt ons dat Dönissens gelbe Knorpel beter groeit dan die van Büttner. Buiten deze is er nog eene, de Drogans gelbe Knorpel, waarvan wij echter tot dusverre nog geene vrucht zagen.