MENU LIJST APPELS OORSPRONKELIJKE PLAAT

11. STURMER PIPPIN.

 

 

Volgens Hogg is deze vrucht gewonnen uit de pitten van de Ribston Pippin, bevrucht met de pollen van de Nonpareil Reinette, door den kweeker Dillistone, bij Haverhill in Suffolk (Engeland).

Behalve bij Hogg, the Fruit Manual, 4e Ed., blz. 142, komt zij ook voor in de Cat. Lond., no. 808, blz. 42, bij Downing, the Fruits en Fruit Trees of America, Rev. Ed., blz. 194 en in 't Handbuch der Obstkunde, I, blz. 499 no. 233 als Sturmer's Pepping.

Wij ontvingen deze variëteit in 1863 van de Hort. Soc. Londen en in 1864 van den heer Oberdieck te Jeinsen. in Hannover overeenstemmend.

 

VORM EN GROOTTE: Platrond, naar den kelk spits afgerond, het dikst naar den steel, gelijkend op een groote Reinet Nonpareille. Aan jonge boomen is de vrucht meestal hooger en dan ook breeder naar den kelk, 0,06 a 0,07 hoog, 0,07 a 0,08 Ned. dik.

KELK: gesloten, zelden half open; de kelkbladeren zijn lang, aan de spitsen omgebogen, zwartbruin, wollig, in eene nauwe, ondiepe holte door vijf bultige ribben omgeven, die zich bijna vlak over de vrucht uitbreiden en haar hoekig maken. Het Handbuch zegt, dat de dwarsdoorsnede rond is, maar dit is met het oog op de ribben onmogelijk.

STEEL: 0,035, 0,04 Ned. lang, ten deele houtachtig, ten deele met vleesch bekleed; dikwijls scheefgedrukt door een kleinen vleeschknobbel in eene ondiepe, wijde holte meestal met grauw roest bekleed.

SCHIL: Fijn doch niet glad, groenachtig, later geelgroen, aan de zonzijde meteen bruinroode vlek, waarin somtijds lichter roode streepen, dun roest en hier en daar over de vrucht eenige fijne, bruine stippen en roestfiguren.

VLEESCH: Fijn, groenachtig wit met groene aders, laat in 't voorjaar geel, vast, knappend, saprijk, wel wat zuur, doch aangenaam en geurig van smaak.

KLOKHUIS: groot, cellen ruim, de pitten zijn lang, spits, koffiebruin.

TIJD VAN GEBRUIK: Van Februari tot laat in 't voorjaar. Hogg zegt tot Juni en het H.B. bepaalt den tijd van December tot Maart. Wij konden de vruchten tot de maand Mei bewaren. Zij zijn van den eersten rang voor het dessert wegens de duurzaamheid, anders van den tweeden rang, maar voortreffelijk voor keukengebruik.

De BOOM: groeit matig en wordt, omdat hij vroeg en veel draagt, niet groot; hij vormt eene breede kroon. De twijgen zijn slank, donker violetkleurig, met vele fijne stippen. De knoppen zijn breed, afwijkend geplaatst, de scheuten naar de spits met wol bedekt. De bladeren zijn matig groot, eivormig en lang ovaal, donkergroen, aan den onderkant zonder wol met eene korte punt en stompgetand, dikwijls opgebogen en eenigszins gegolfd. De boom kan in ons klimaat aanbevolen worden voor pyramide- en leivormen; hij is minder geschikt voor aanplanting in boomgaarden. De vruchten moeten laat, d.i. niet voor het eind der maand October geplukt worden, daar zij anders krimpen.

K. J. W. O.