MENU LIJST PRUIMEN OORSPRONKELIJKE PLAAT

2. JEFFERSON.

 

 

Deze variëteit is beschreven in: Downing, the Fruits etc., Rev. Ed., blz. 364, Hogg, the Fruit Manual, 4th Ed., bladz. 555, Cat, London, bladz. 166, no. 68, Ill. H.B., 3, blz. 351, Ann. de Pom., V, blz. 39, Beschrijving der vruchtsoorten, 2de Reeks, 1863, blz. 110, no. 19.

Zij is afkomstig uit Noord-Amerika en volgens Downing gewonnen door Buel, die haar, ter eere van den president Jefferson, den naam gaf, onder welke zij overal is bekend geworden.

 

De VORM der vrucht is ovaal, naar den steel afnemend. Bij Downing is de pruim 0,045 Ned. hoog en. even dik; het Ill. H.B. heeft haar meer hoog dan dik en ook iets kleiner. Aan oudere boomen wordt zij zelden grooter dan wij haar lieten afbeelden. De rug en buik zijn gelijkmatig een weinig verheven; een diepe naad drukt de rugzijde naar den steel scherper in dan naar de spits; de stempelpunt is in 't midden vlak. Dikwijls verheft zich de eene zijde der vrucht een weinig boven den stempel; de naad deelt de pruim meestal in gelijke helften.

STEEL: 0,02 Ned. lang, kaal, nog al dik, een weinig gebogen, in eene nauwe holte.

HUID: dik, laat zich aftrekken, groenachtig geel, bij volle rijpheid hooggeel, aan de zonzijde bruinrood met vele bruine stipjes en vlekjes en dun, wit waas. In een vochtig klimaat blijft de vrucht meer groengeel gekleurd en is zij minder bruinrood, vandaar dat de afgebeelde vruchten, die van boomen uit de Boskooper kweekerijen zijn genomen, minder levendig gekleurd zijn. In buitengewoon voordeelige, warme, droge zomers, als b. v. in 1868, is deze pruim bijna goudgeel gekleurd en heeft zij veel bruinrood.

VLEESCH: hooggeel, volgens Downing oranjekleurig, ("like that of an Apricot"), maar zoo hebben wij het nooit gezien; saprijk, zacht, zeer zoet, aangenaam van smaak; hier en volgens het H.B. ook in Duitschland niet volkomen los van den steen; in Engeland volkomen los, in Amerika niet altijd.

STEEN: tamelijk groot en dik, naar de spits een weinig ovaal, naar den steel meer smal toeloopend afgerond.

TIJD VAN GEBRUIK: Van het begin tot het midden der maand September.

DE VRUCHT is van den eersten rang voor het dessert en ook zeer goed voor de keuken. De pruimen hangen vrij vast aan den boom en worden dus bij stormwind niet licht afgeworpen.

De BOOM groeit zoolang hij jong is sterk; hij wordt echter niet groot, wat moet worden toegeschreven aan de vroege en buitengewone vruchtbaarheid. De twijgen zijn stevig, bijna recht, violetbruin, beneden met een geel .of ook wel zilverachtig, dun huidje hier en daar bedekt, bijna glad. Wij zagen zelden sporen van haren, naar Downing moeten de twijgen een weinig behaard zijn. De bladeren zijn groot, opstaande, bijna vlak uitgebreid, van boven gladgroen, aan jonge boomen dikwijls goudgevlekt, naar den steel breed, eivormig, naar de spits meestal ovaal. De oogen onder aan de twijgen zijn klein, naar boven grooter, spits, opstaande, menigmaal bijna tegen de twijgen gedrukt, de oogdragers verheven, laag geribd. De boom is voor alle vormen geschikt, wordt in Engeland zeer veel gekweekt en is ook voor Nederland een der beste pruimen.

K. J. V. O.