MENU LIJST PRUIMEN OORSPRONKELIJKE PLAAT

3. REINE CLAUDE VIOLETTE.

 

 

Litteratuur: Bij Hogg — Fruit Manual, 4de ed. blz. 565 en in de Cat. Hort. Soc. Londen, blz. 170 no. 107, draagt deze variëteit dezelfde namen: Purple Gage, Reine Claude Violette, Violet Gage; bij Downing — the Fruits etc. Rev. Ed. — heet zij Purple Gage, Rhine Claude violette, Die violette König Claudie (!), Violet Queen Claude; en in het H. B. der Obstk. VI, blz. 159, no. 149 Violette Reine Claude. Volgens den heer Oberdieck, van wiens hand de beschrijving dezer pruim in 't H. B. is, wordt de blaue Reine Claude, die wij niet kennen, dikwijls met de R. C. violette verward.

 

AFKOMST: De afkomst schijnt niet bekend te zijn. Oberdieck zegt, dat het eene reeds lang bekende en veelgeroemde vrucht is. Onderscheidene kweekers te Boskoop ontvingen deze variëteit van verschillende zijden, zonder eenig verschil te bespeuren.

VORM: Bijna rond, aan de steelzijde vrij plat, naar den stempel minder plat, aan de eene zijde een weinig vlak; eene ondiepe naad deelt de vrucht wat scheef. De stempelpunt is zelden op het midden geplaatst in eene bijna vlakke holte.

De VRUCHT is 0,035 a 0,04 Ned. hoog en dik en behoort dus niet tot de groote pruimen; het H. B. heeft haar te groot.

STEEL: 0,025 Ned. lang, dik, groen gekleurd met een weinig lichtbruin, regt, een weinig behaard, in eene matig diepe holte.

HUID: dik, laat zich niet van het vleesch aftrekken. Oberdieck zegt, dat ze niet goed af te trekken is, rood violet, hier en daar geelachtig groen, aan de zonzijde blauw violet; hier en daar gele stippen; witblauw waas over de geheele vrucht.

VLEESCH: Groenachtig geel, tamelijk vast, zoet, suikerachtig en een weinig geurig, uitmuntend en bijna gelijk aan dat der groene Reine Claude.

STEEN: Geheel los van het vleesch bij warme zomers als die van het jaar 1868; in 1875 niet volkomen los in alle vruchten, klein, ovaal, dik, wat ruw, aan de steelzijde met eene kleine spitse verhevenheid.

TIJD VAN GEBRUIK: Van begin tot 15 a 20 September; van den eersten rang voor het dessert; hoogstwaarschijnlijk ook zeer goed om te confijten, te drogen en voor ander huishoudelijk gebruik.

De BOOM: groeit sterk, heeft de takken en twijgen afwijkend geplaatst; de twijgen zijn glad, kort geleed, glanzend bruin met olijfkleurige knoppen op verheven dragers; scheuten stevig, matig lang, violetbruin, kaal, geelachtig gevlekt; bladeren groot, opstaande, dik, stijf, boven onbehaard, glanzend groen, sterk gerimpeld, eivormig, stomppuntig en weinig getand; bladsteel dik, met kleine van de bladschijf verwijderd staande kliertjes; goed voor alle vormen, maar 't meest aan te bevelen voor den hoogen kroonvorm. De boom draagt te Boskoop zeer goed, als de voorjaars nachtvorst en de daarmede gepaard gaande koude scherpe oostenwind de zich vroeg ontwikkelende bloemen niet verderven, zelfs buitengewoon veel. In Duitschland schijnt hij minder vruchten te geven. Voor ons klimaat is deze pruim een der beste, die wij kennen.

K. J. W. O.