MENU RASSENLIJST

VORIGE

VOLGENDE

Present van Engeland.

Tijd van plukken: eind October.   Tijd van rijpen: Januari - Maart.

Oorsprong en verspreiding. Naar den naam te oordeelen een appel van Engelschen oorsprong. Is vrij algemeen verspreid en ofschoon hij niet overvloedig noch in groote hoeveelheden wordt aangetroffen, vindt men hem toch overal. Het feit, dat men er al vrij zware boomen van aantreft, wettigt het vermoeden, dat het soort al tamelijk oud is.

Vorm en grootte. Is een vrucht met een zeer eigenaardigen vorm: buitengewoon lang en smal, van onderen tamelijk breed, naar den kelk geleidelijk spits toeloopend, daar vrij smal en plat afgeknot en gewoonlijk iets scheef. Is een flink groote vrucht; dikwijls treft men er verbazend mooie, groote exemplaren van aan.

Kelk en kelkholte. De kelk is klein, in verhouding tot de vrucht zelfs zeer klein, de kelkblaadjes zijn goed gevormd, klein en gesloten ; de kelkholte is eveneens klein en ondiep, met talrijke kleine ruggetjes en naadjes toeloopend.

Steel vrij kort en dun, niet breed uitloopend, in een smalle, vrij diepe holte weggezonken.

Schil mooi glad en gaaf, zelden of nooit beschadigd of met stippen bezet. Op den boom is de appel grasgroen met aan de zonzijde een bruin kleurtje, tegen het rijpen wordt hij mooi geel met een prachtige, levendig roode kleur.

Vleesch. Geelwit, om het klokhuis iets groenwit of met groene aderen bezet; fijn zacht en saprijk, niet knappend, buitengewoon lekker en aromatisch.

Klokhuis zeer groot, breed en lang met ruime hokken, die tamelijk goed met kernen zijn bezet.

Eigenschappen der vrucht. Is een eerste klasse tafelappel, die ongetwijfeld iedereen zal smaken. Als nadeel moet worden genoemd, dat het klokhuis zoo groot is, waardoor de hoeveelheid vleesch geringer is dan men zou verwachten en de appel lichter is. Is overigens een eerste klasse winkel- en marktappel, die steeds graag koopers zal vinden.

Eigenschappen van den boom. Groeit en draagt op een zeer bijzondere wijze. De takken zijn hangend, vooral als de boom nog jong is, het éénjarige hout is slap en vrij dun. In het voorjaar, bij het uitloopen der twijgen, blijven bijna altijd de onderste, ja soms bijna alle oogen achter, zoodat de twijg zich al heel eigenaardig ontwikkelt. Dit is ook vooral zeer lastig met het enten, omdat de griffels dikwijls heel slecht of in het geheel niet uitloopen. Men doet daarom verstandig de scheuten, waarvan men 't volgend voorjaar griffels wil snijden, in Augustus in te nijpen; dan ontwikkelen de oogen zich beter en heeft men meer kans op succes bij het enten. De boom is goed vruchtbaar, draagt op zeer eigenaardige wijze op 't uiteinde van dunne takjes en dan meestal drie of vier vruchten bijeen aan een trosje; door de zwaarte der vruchten worden de dunne takjes naar beneden gebogen, waardoor de kroonboom meer op een treurboom gelijkt. Voor half- of hoogstam is dit soort vrij geschikt, alsook voor struikvorm. Het groeit ook zeer goed op zandgrond en op alle onderstammen.

Minder goede eigenschappen van den boom. Vormt een zeer lastigen boom, omdat hij zulk slap hout maakt en omdat dikwijls zooveel oogen blijven zitten. In de jeugd heeft men dan ook met het vormen zeer veel last; als de kroon 12 a 15 jaren oud is, gaat zulks beter, dan maakt hij in 't midden flink stevig opgaand gewas, zoodat men langzamerhand de onderste, hangende takken kan wegsnoeien.