Jan Commelin en oprichting van de Hortus
In 1694 betaalde
Jan Commelin Alida Withoos dertig gulden voor het tekenen
van dertien exotische planten uit de Amsterdamse Hortus Medicus.
Voor 1682 waren er verscheidene medische tuinen in Amsterdam op verschillende
locaties geweest. In 1682 besloot de Vroedschap van Amsterdam, het
toenmalige stadsbestuur, tot de stichting van een nieuwe Artsenij-Hoff.
De V.O.C.-bewindsvoerder Johan Huydecooper van Maarsseveen, tevens
burgemeester van Amsterdam, en de apotheker/koopman en raadslid in
de Vroedschap Jan Commelin werden benoemd tot Commissarissen. Beiden
behoorden tot de politieke bestuurselite van de Republiek en waren
vermogende burgers met eigen buitenplaatsen en een eigen botanisch
interessante plantencollectie. Jan Commelin (1629-1692) kreeg de dagelijkse
leiding over de Hortus. Jan Commelin was een zoon van de Leidse uitgever
Isaac Commelin. De familie Commelin was Nederlands Gereformeerd. In
1641 verhuisde de familie naar Amsterdam. Jan Commelin wist via een
aantal officiële bestuursfuncties, zoals bestuurslid van het
Spin-en Werkhuis en de Schutterij, op te klimmen tot het regentendom
en de politieke elite. De politieke top waar Johan Huydecoper zich
bevond, bereikte hij net niet. Commelin kweekte sinds 1676 exotische
gewassen op de hofstede Zuyderhout van zijn tweede vrouw Belia Vinck
in de Haarlemmerhout, ten zuiden van Haarlem.
De Hortus werd
gevestigd op een nieuwe stadsuitleg; dezelfde locatie waar de huidige
Amsterdamse Hortus Botanicus zich bevindt. Voor de tuinwerkzaamheden stelde Commelin een tuinbaas
aan, Jan de Vlieger. De artsen en apothekers, aangesloten bij het
Collegium Medicum en het Collegium Chirurgicum, financierden de kosten
van de Hortus. In ruil daarvoor verzorgde de in 1685 nieuw aangestelde
hoogleraar botanie Frederick Ruysch (1638-1731) een opleiding met
examen voor aankomende artsen en apothekers. Hij was tevens vader
van de bekende schilderes van bloem- en bosstillevens,
Rachel Ruysch (1664-1750). De leden van de Collegia mochten voor hun
contributie planten kopen en de tuin twee maal per week gratis bezoeken. De
nieuwe hortus zou in tien jaar tijd uitgroeien door zijn enorme aanwas
van uitheemsche planten niet alleen tot een medische tuin maar tot
een echte botanische tuin die de botanische rijkdom van de toonaangevende
Hortus van Leiden evenaarde.
Huydecooper en
Commelin maakten daarbij ook gebruik van hun vele contacten met buitenplaatseigenaren
met bijzondere plantencollecties in Nederland en daarbuiten. Er bestond
een uitgebreid netwerk van corresponderende geleerden en amateurbotanici
waar onder anderen Agnes Block
van de buitenplaats Vijverhof deel van uit maakte. Dankzij contacten met eigenaren van
buitenplaatsen wist de Hortus naast de medicinale plantencollectie
in korte tijd ook een grote collectie sier- en oranjerieplanten te
vergaren. Agnes Block leverde bijvoorbeeld een Euphorbia nerrifolia.
Jan Commelin schreef eerder al zeer lovend over de oranjerie op de
buitenplaats van Pieter de Wolff waar diens vader Hans de Wolff, Agnes'
eerste man, voor 1670 mede-eigenaar van was. Vanuit haar woonhuis
in Amsterdam zal Agnes Block zeker de Hortus hebben bezocht. Het ligt
voor de hand dat Agnes Block en Jan Commelin elkaar gekend hebben.
Het merendeel van de planten
werd echter aangevoerd door de schepen van de Verenigde Oost-Indische
Compagnie (V.O.C.) en de West-Indische Compagnie (W.I.C.) uit de beide
Amerika's, Azië en vooral Kaap de Goede Hoop in Zuid-Afrika.
De compagniën moedigden natuurhistorisch
onderzoek in beperkte mate ook aan, vooral in de hoop economisch interessante
gewassen zoals specerijen, te ontdekken.
Op Kaap de Goede Hoop was een compagnietuin ter bevoorrading van de
schepen met vers voedsel en drinkwater om scheurbuik van de bemanning
te voorkomen. Juist deze zuidelijk punt van Afrika vormt een apart
plantenrijk (Capensis) met eigen plantengeslachten. Er was een botanicus
en een botanisch tekenaar in dienst, de apotheker Hendrik Claudius,
die samen met de gouverneur Simon van der Stel op expeditie gingen
naar de Koperbergen in Namaqueland van 1685 tot 1686.
Deze Claudius werd echter ontslagen toen men ontdekte dat hij in zijn
naïeviteit zijn tekeningen en een kaart had meegeven aan een
Fransman, de jezuït Guy Tachard, die de V.O.C-geheimen nog datzelfde
jaar publiceerde.
Op verzoek van Johan Huydecoper van Maarsseveen, een
van de bewindslieden van de VOC, stuurde diens neef Simon van der
Stel regelmatig Zuidafrikaanse gewassen en zaden naar Amsterdam. Deze
werden verdeeld over particuliere liefhebbers van planten en de Amsterdamse
stadtuin. Ook van andere vestigingen van de V.O.C., Mauritius, Batavia,
Ceylon, Bengalen, Coromandel en Suriname werd plantenmateriaal verzameld
door Huydecoper voor de Amsterdamse Hortus.
leesverder
D.O. Wijnands, E.J.A. Zevenhuizen & J. Heniger, Een sieraad voor
de stad : de Amsterdamse Hortus Botanicus, 1638 - 1993 (Amsterdam, 1994), p. 29-32
J.Kuijlen, 'Hollandse plantkunde in de Gouden Eeuw. De particuliere tuinen',
Intermediair 14 (1978) no. 27, p. 13-19
D.O. Wijnands, D.O., E.J.A. Zevenhuizen & J. Heniger,
Een sieraad voor de stad: de Amsterdamse Hortus Botanicus, 1638
- 1993 (1994) p. 63-64
UvA Bibliotheek, Sectie Zeldzame en Kostbare Werken,
Voor de kruyd-lievende leser: de bibliotheek van de Amsterdamse
Hortus in de 17e en 18e eeuw (Amsterdam, 1992) p. 55