DUBBELE MEIKERS. 

Afbeelding 9.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

otheMaikirsche   (Handbuch, III, S. 151; L. MÜLLER, Obstkultur).

De soort, die wij onder genoemden naam uit Duitschland ontvingen, schijnt in de vrucht, welke lichter rood is, en in de vegetatie nog al wat van onze soort af te wijken.

Mayduke (Catalogue, No.81; HOGG, the Fruit Manuel, 2de ed.).
Early Duke (Catalogue, No.81; HOGG, the Fruit Manuel, 2de ed.).
Large May Duke (Catalogue, No.81; HOGG, the Fruit Manuel, 2de ed.).
De Hollande (Annales de Pomologie, I, p. 81).
Royale hative (Annales de Pomologie, I, p. 81).

Zie Beschrijving der vruchtsoorten, tweede reeks, No. 13.

Uit het heirleger van synoniemen, welke wij in onderscheidene pomologische werken vonden, kunnen wij slechts de gemelde als echt aannemen.

 

De AFKOMST van deze zeer bekende en in ons land gezochte kers is niet meer na te vorschen. In de Betuwe vindt men hiervan groote boomgaarden met zeer oude boomen in menigte.

VORM: zie de afbeelding. In den regel is de vrucht minder platgedrukt; de naden weinig merkbaar.

GROOTTE: van de tweede, somtijds aanmerkelijk grooter dan de afbeelding aangeeft.

STEEL: matig lang; licht groen met eenig bruin; staat in eene fraaije, regelmatige, ondiepe holte. Men vindt de vruchten meestal aan trossen bijeen; ook dikwijls een paar kleine tegenoverstaande blaadjes, aan het boveneinde van de stelen.

KLEUR: zie de afbeelding; zeer glanzend; zij wordt bij volkomene rijpheid nog meer bruin, in de naden iets lichter gekleurd.

Het VLEESCH is zacht en, gelijk het sap, donker rood gekleurd, aangenaam, frisch, zoetachtig met eenig rinsch getemperd.

De STEEN is in verhouding tot de vrucht slechts matig te noemen; zie de afbeelding.

TIJD VAN GEBRUIK: eerste periode, gedurende de geheele maand Junij; laat zich aan den boom lang bewaren; vooral als tafelvrucht bekend en algemeen boven alle andere kersen hier te lande bemind; aanbeveling behoeft zij niet, daar men in den regel wel honderd Meikersenboomen tegen eene van andere soorten plant.

De BOOM groeit tamelijk goed, wordt evenwel groot, is zeer gezond en draagt sterk; de eenjarige takken zijn matig lang met nog al korte leden; de knoppen zijn puntig en staan afwijkend; de bladeren zijn getrouw op de plaat afgebeeld; evenwel geeft deze soort ook eigendommelijk aan sommige takjes, welke dan minder snel groeijen, smalle bladeren in den vorm van wilgenbladeren (salicifolia). Men heeft beweerd dat van deze soort twee verscheidenheden bestaan, eene met lange en eene met korte stelen. Naar proeven, door ons genomen, is het ons duidelijk geworden, dat dit van den meer of minderen sterken groei afhangt. In 't eerste geval zijn de takken langer, de bladeren grooter, de stelen langer; worden de boomen op een zwaren grond geplant, dan is de groeiwijze meer gematigd, en dan zal men kortere zomertakken, kleinere bladeren en kortere vruchtstelen vinden; voor alle vormen aan te bevelen.