Hoofdmenu

Rassenlijst

Grote Plaat

Vorige tekst

Volgende tekst

JUTTE-PEER.
 


Kleur: De kleur is over de geheele oppervlakte onzuiver, bruinachtig groen, en met eene menigte van kleine graauwe verhevene stipjes bezet, die op het gevoel eenige stroefheid veroorzaken. Op enkele plaatsen zijn eenige vlekken en stippen die hooger gekleurd zijn.

Kelk: De kelkblaadjes zijn groot, veelal uitgespreid op de vrucht, zij komen voort uit eene niet zeer diepe holligheid, die eenige sleuven of plooijen bevat.

Steel: De houtachtige steel die ruim 26 strepen lang en tamelijk dik is, staat in eene geringe holte met eenige flaauwe verhevenheden van welke veelal één hooger is, en den steel in eenen schuinschen stand brengt.

Vrucht: Ofschoon deze vrucht geene zachte noch bevallige kleurvereeniging aanbiedt, blijft zij echter wegens haar algemeen gebruik zeer gezocht.

Gewoonlijk moet zij in 't laatst van Augustus worden geplukt, in September heeft zij veelal hare volkomene rijpheid bekomen, en kan tot het laatst van die maand als eene zeer aangename tafelvrucht worden gebruikt.

Het vleesch is saprijk, fijn, en smeltend, doch in de nabijheid van het klokhuis met eenige steenachtige korreltjes bezet.