Kunst-en rariteitenkabinetten

Rond 1600 ontstond in Nederland een groeiende interesse bij gegoede burgers voor natuurhistorische zaken. Door de contacten met overzeese werelddelen, via de Verenigde Oost-indische Compagnie (VOC) en de West Indische Compagnie (WIC), werden tal van nieuwe planten en dierensoorten ontdekt en aangevoerd. Naast particuliere verkoop door repatrianten werden allerlei exotica verkocht via veilingen en verkopingen. Ook de kamers van de VOC, onder andere in Amsterdam en Hoorn organiseerde deze veilingen.[6] Niet alleen de officiële wetenschap bloeide. Tal van prachtig met gravures geïllustreerde boeken verschenen in het Latijn en het Nederlands. Een goed voorbeeld hiervan is Jan en Caspar Commelins plantencatalogus van de Amsterdamse Hortus uit 1697-1701. Deze dure 'coffee-table'-platenboeken genoten een groter publiek dan louter geleerde wetenschappers.

De natuurhistorische wetenschap in die tijd stond met de aanwas van nieuwe soorten nog in haar kinderschoenen. De botanie was vooral een hulpwetenschap van de medische wetenschap. Voor de bestudering van de plant als onderdeel van het plantenrijk was de wetenschap grotendeels aangewezen op het geld en de inzet van vermogende liefhebbers. Een grote groep amateurs was gegrepen door de natuurhistorie in al haar facetten en vooral door een trendsettende verzamelwoede. En het bleef niet alleen bij de aankoop van boeken. Men verzamelde allerlei voorwerpen zoals antiquiteiten (antieke voorwerpen, penningen en beelden) en naturalia (schelpen, fossielen, gesteenten, geprepareerde vlinders en opgezette vogels en andere dieren). Geheel in de geest van die tijd vonden de verzamelaars het soms nodig om de natuur te verfraaien. Zo had de Delftse burgemeester Henri d'Acquet in zijn verzameling onder andere een nerven-skelet van een blad van de Ficus religiosa L. dat beschilderd was met insecten.

Een ander belangrijk onderdeel was een schilderijen- en tekeningencollectie, de artificialia. Een dergelijke verzamelingencollectie werd een kunst- en rariteitenkabinet genoemd. Het verzamelen was erg populair; er zijn in ruim 180 van dergelijke kabinetten bekend. In Amsterdam alleen al kwamen er in de Gouden Eeuw zo'n 90 verzamelingen voor. Veel verzamelaars waren in het algemeen vermogend tot zeer vermogend en sommigen bezatten tevens een buitenplaats. Daartoe behoorden kooplieden en regenten zoals Philips de Flines, Nicolaes Witsen en Henri d'Acquet. Ook geleerden als Frederick Ruysch, Jan Commelin en Paul Hermann, en kunstenaars zoals Rembrandt van Rijn, Otto Marseus van Schriek, Maria Sybilla Merian en Simon Schijnvoet hielden dergelijke verzamelingen als studiemateriaal. Het contact tussen liefhebbers en geleerden in binnen- en buitenland was zeer intensief en behelsde niet allen verkoop en ruil maar ook het uitlenen van natuurhistorische handboeken aan elkaar. De tekeningen werden veelal in albums bijeen gebonden of als losse vellen in een zogenaamd Konst-boek bewaard. Als een van de weinige vrouwen bezat Agnes Block zo'n kunst- en rariteitenkabinet.

 

leesverder


[6] E. Bergvelt, E. & R. Kistemaker red., De wereld binnen handbereik. Nederlandse kunst- en rariteitenverzamelingen 1585-1735 (Zwolle, 1992) p. 48