MARIE.

Afbeelding 103a, 103b, 103c.

 

Afbeelding 104a, 104b, 104c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

arie (van der vlies).

Pomme-Marie.

 

 

 

afkomst: gewonnen uit de pitten van een waarschijnlijk wilden appel, door den heer Mr. C. van der vlies , op zijne reis in de Krim, den 26 September 1844 geplukt van een boom, groeiende op de oostelijke helling van den Chatir Dagh, het middelpunt van de Taurische bergen. Van den zaailing, uit een dier pitten ontstaan, zijn twijgen geënt op eene grauwe zure Reinet, op het buitengoed Oostrust, aan den Hoogen Rijndijk onder Hazerswoude in de provincie Zuid-Holland.

De heer van der vlies zond op onze tentoonstelling, gehouden in October 1866, een mandje vruchten van den oogst van 1865 (afbeelding 103) en van den oogst van 1866 (afbeelding 104), terwijl hij onze kweekers ook entrijs van deze variëteit afstond.

 

vorm: de vruchten, die wij zagen, waren alle zeer gelijk.

grootte: van de derde, aan oudere boomen van de vierde.

kelk: gesloten, klein, fijn, spitsbladerig, groen (zelfs bij de overjarige vrucht), wollig, in eene vrij diepe en wijde, met wol bekleede en van vouwtjes omgevene holte, waaruit vijf min of meer scherp-hoekige, doch weinig verhevene ribben ontspringen, die zich als meer ronde en minder merkbare verhevenheden over de geheele vrucht uitstrekken.

steel: 0.01—0.025, bij de versche vrucht groen, bij de overjarige bruin, houtachtig, wollig, in eene ondiepe, tamelijk wijde, met dun, groen, straalvormig roest bekleede holte.

huid: dun, glad, niet vet, met witgroene, ongelijk verdeelde stippen, bij de overjarige vrucht goudgeel, met een roodachtig blosje aan de zonzijde, bij de versche glanzig, licht, groenachtig geel.

vleesch: dat van de vrucht van 1865 was in October 1866 smakeloos, maar overigens nog zeer goed; de jongste vrucht werd door ons geproefd den 20 April 1867; wij vonden het vleesch zeer wit, met groene aderen om het klokhuis, fijn, zacht, aangenaam zuur, zonder geur.

klokhuis: middelmatig, open, met kleine cellen, gevuld met talrijke, koffiebruine pitten.

gebruik: om hare duurzaamheid is de vrucht veel waard; van den eersten rang voor de huishouding, ook voor het dessert te gebruiken.

De boom groeit matig, is vruchtbaar, en gelijkt in groeiwijze eenigszins op de Reinette ananas. De twijgen zijn kort, dik, lichtbruin, met fijne, langwerpige, groengrauwe, ongelijk verdeelde stippen; de knoppen breed, plat, vlak geplaatst; de scheuten stevig, lichtbruin met groen, met zeer dikke wol bedekt; de bladstelen 0.02 lang, dik, gesleufd, wollig; de bladeren hartvormig, stomp, bijna rond aan den top, diep, scherp en onregelmatig getand, donkergroen, wollig; de steunblaadjes klein. Geschikt voor den hoogstamden en pyramidalen vorm.