HUGHES GOUDEN PIPPELING.
ughes' Golden Pippin (hogg, the Fruit Manual; Catalogue of the Fruits, N°. 284).
Hughes's new Golden Pippin.
Hughe's Gold-Peping (Handbuch, I, S. 289; müller, Obstk., S. 59, N°. 68; Deutsches Obstcabinet, Lief. 3, Taf. 29).
Hughes gouden Pippeling (Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, N°.59).
afkomst : uit Engeland; reeds vele jaren in ons bezit en menigvuldig verspreid.
vorm: meestal gelijk aan die van de afgebeelde vrucht, zelden zoo hoog als de afbeelding in het Handbuch.
grootte: van de vierde, dikwijls iets grooter dan de afbeelding.
kelk: halfopen, zelden geheel gesloten, met lange, wollige, dikwijls een weinig groen blijvende kelkbladeren, in eene bijna vlakke , van kleine vouwtjes omgevene holte.
steel: zelden zoo dik als de afbeelding dien vertoont, houtachtig, een weinig wollig, in eene nauwe holte, die zelden al haar groen verliest en dikwijls ook van roest is voorzien.
kleur: meestal als in de afbeelding, niet zelden meer goudgeel, met vele stervormige, grauwe stippen; op onze gronden en in ons klimaat dikwijls geheel met roest overdekt, zoodat de vrucht dan, wat de kleur betreft, eene grauwe Goudreinet gelijkt.
vleesch: geelachtig, zeer fijn en aangenaam, vrij vast, zoetachtig zuur, met een eigendommelijken geur; de cellen zijn tamelijk groot en met vele middelmatig groote pitten gevuld.
tijd van gebruik: November—Februari; — van den eersten rang voor de tafel, eene alleruitmuntendste vrucht, die niet genoeg kan worden aanbevolen.
De boom groeit zeer matig en blijft daardoor klein, doch is zeer vruchtbaar; de eenjarige loten zijn kort en eindigen eenigzins stomp; de bladeren zijn middelmatig van grootte, rondachtig ovaal. Wij meenen deze soort alleen als pyramide en als leiboom te moeten aanbevelen, hoewel hij ook als hoog- of halfstamde kroonboom, en dan tweemaal geënt, op een beschutten stand kan geplant worden.