PRINCESSE NOBLE.

Afbeelding 65a, 65b, 65c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

rincesse noble (Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, N°. 68 ; KNOOP, tab. 6).

Fransche Kroon (Friesland).

Noblesse (Overijssel; SERRURIER , deel I, pag. 141).

Alant-Apfel (Handbuch, I, S. 249; L. MÜLLER, Obstkunde , N°. 2, S. 36).

Grosser edler Prinzessinapfel.

Mönchsnase (Silezië).

Pomme carrée (Frankrijk; de Princesse noble der Franschen is onze Wijker Pippeling, N°. 18).

Prince d'Orange (België; Annal. de Pom. III, 5).

 

afkomst: niet meer te ontdekken, vermoedelijk eene Hollandsche soort, reeds aan knoop bekend.

 

vorm: grootere vruchten dan de afgebeelde zijn somtijds naar den steel ook iets breeder.

grootte : van de derde.

kelk: gesloten, met spitse, lang groen blijvende, eenigzins wollige kelkbladeren, in eene nauwe, vrij diepe holte, met grootere en kleinere ribben, waarvan sommige zich over een groot gedeelte der vrucht uitstrekken; aan vruchten van oudere boomen zijn de ribben minder duidelijk waar te nemen.

steel: 0.015—0.025 lang, dun, houtachtig, bruin, in eene ruime, diepe, lang groen blijvende holte.

huid: glad, glanzig, bij volle rijpheid vettig, citroengeel, met vele karmozijnroode strepen en vlammen.

vleesch: bij volle rijpheid roomkleurig, zacht, vrij saprijk, bij overmatige rijpheid eenigzins droog, fijn, aangenaam, matig zuur, sterk gekruid, waarom deze vrucht bij velen zeer bemind is.

klokhuis: zeer groot, wijd openstaande, met groote cellen, gevuld met middelmatige, koffiebruine pitten.

gebruik: October—December; van den eersten of tweeden rang voor het dessert, van den eersten rang voor de keuken.

De boom groeit matig en is zeer vruchtbaar; de twijgen zijn licht geelachtig bruin, aan de schaduwzijde olijf kleurig, met grauwwitte, ronde, ongelijk verdeelde stippen; de knoppen zijn kegelvormig, divergeerend, op vrij hooge dragers geplaatst; de scheuten zijn zeer licht olijfkleurig met een violette tint, met dunne wol bedekt; de bladstelen middelmatig; de bladeren vrij groot, langwerpig, gepunt, van boven bleekgroen, van onderen zeer wollig. Deze soort vormt eene fraaie pyramide en als hoog- of  halfstam eene matige kroon; als leiboom is zij minder aan te bevelen. Zij kan op groote schaal worden aangeplant, vooral omdat de vrucht op de markt zeer gezocht is.