ROODE REINETTE D' OR.

Afbeelding 66a, 66b, 66c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

einette d' or, roode (Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks N°. 74).

Rothe Casseler Reinette (onder dezen naam veelvuldig naar Duitschland verzonden). Naar het ons voorkomt is deze soort nog in geen der ons toegankelijke pomologische werken beschreven.

 

 

afkomst: eene reeds lang bekende, Hollandsche variëteit. Wij weten niet meer te zeggen, hoe ze in onze kweekerijen is ingevoerd.

 

VORM: altijd zeer regelmatig en standvastig.

grootte: van de tweede; aan jonge boomen dikwijls aanzienlijk grooter dan onze afbeelding.

kelk: gesloten, breedbladerig, zwartbruin, in eene ruime holte, die somtijds van eenige verhevenheden is omgeven.

steel: 0.015—0.02 lang, houtachtig, bruin, in eene regelmatige holte, die dikwijls van eenigen lichtgrauwen roest voorzien is.

huid: een weinig stroef, echter niet genoegzaam om ruw te kunnen heeten, gewreven glanzig, dikwijls nog meer violetrood dan de afgebeelde vrucht, met vele kleine , grauwe, onregelmatig verspreide stippen.

vleesch: fijn, nog fijner dan dat van de gewone Reinette d' or (N°.11), vóór de volle rijpheid hard, knappend, later zeer aangenaam, wijnachtig, zuur, zonder scherpheid.

klokhuis: middelmatig, evenals de cellen en de platte, spitse, bruine pitten.

gebruik: Maart en April, met weinig moeite tot Juli te bewaren; zij mag, evenmin als onze N°. 11, vóór de volle rijpheid gebruikt worden, anders is zij als dessertvrucht te hard en te zuur;—van den eersten rang voor tafel en huishouding, voortreffelijk om te worden gedroogd.

De boom groeit in zijne jeugd sterk, later door zijne buitengewone vruchtbaarheid meer gematigd; hij is in de vegetatie moeielijk van N°. 11 te onderscheiden; de twijgen zijn lang, dik naar evenredigheid, violetbruin, aan de schaduwzijde eenigzins olijf kleurig bruin, met vele langwerpige, grauwwitte stippen bezaaid; de knoppen zijn samengedrukt, spits-kegelvormig, op bijna vlakke dragers; de scheuten zijn licht violetkleurig, met dunne wol bedekt; de bladstelen 0.03—0.04 lang, gesleufd, aan de basis meestal rood; de bladeren groot, breed ovaal, aan den top een weinig gedraaid, grof getand, donkergroen met rood aan de hoofdaderen, van beneden wollig. De soort is aan te bevelen als hoogstam en als pyramide, ook voor de aanplanting op groote schaal, daar zij als marktvrucht uitmunt.