FLORIANER ROSENAPFEL.

Afbeelding 67a, 67b, 67c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

lorianer Rosenapfel (Beschrijving der vruchtsoorten, tweede reeks. N°. 109; Handbuch, I, S. 431).

 

 

 

afkomst: volgens het Handbuch wellicht gewonnen in de bekende abdij St. Florian (Traunkreis in Oostenrijk); veelvuldig verspreid door den heer oberdieck, van wien ook wij ze ontvingen.

 

vorm: somtijds iets hooger en dan ook naar den kelk iets smaller dan de afgebeelde vrucht.

grootte: van de tweede of derde.

kelk: gesloten, met fijne lang groen blijvende blaadjes, wollig, in eene nauwe, vrij diepe holte, omgeven van kleine ribben, die zich dikwijls over een gedeelte der vrucht uitbreiden.

steel: 0.02—0.03 lang, houtachtig, lichtbruin, in eene vrij wijde holte zonder eenigen roest.

huid: glad, glanzig, zeer dun, aan den boom met eenig waas bedekt, bij volle rijpheid eenigzins vettig, van kleur gelijk aan de afbeelding, ofschoon het rood dikwijls meer gelijkmatig over de geheele vrucht is verspreid, en men daarin dan vele donkerder roode vlammen en strepen opmerkt.

vleesch: zeer fijn, geelachtig, saprijk, zoetachtig zuur, aangenaam gekruid, eenigzins herinnerend aan dat van de Princesse noble (N°. 65), naar ons oordeel nog voortreffelijker van smaak, van een aangenamen geur.

klokhuis: tamelijk groot, wijd open, met middelmatige cellen, die met vele fraai gevormde, lichtbruine pitten zijn gevuld.

gebruik : November en December, somtijds reeds in October goed; — van den eersten rang voor het dessert, zoowel om den smaak als tot sieraad.

De boom groeit gematigd en is zeer vruchtbaar; de vrij lange, slanke twijgen zijn lichtbruin, iets geelachtig, aan de schaduwzijde licht olijf kleurig, met fijne, grauwwitte stippen; de knoppen groot, stomp kegelvormig, afwijkend, op vrij hooge dragers; de scheuten lichtbruin met olijf kleurig geel, met dunne wol bedekt; de bladstelen 0.015—0.02 lang; de bladeren middelmatig, ovaal, toegespitst, stomp getand, van boven lichtgroen, van onderen grauw, wollig, een weinig gegolfd, sterk opgebogen. De geheele vegetatie heeft veel overeenkomst met die der Princesse noble (N°. 65), waarvan deze soort zou kunnen afstammen. De boom vormt eene fraaie pyramide en als hoogstam een schoone kroon; wij bevelen hem het meest aan in deze beide vormen; voor leiboomen op een warmen stand komen andere variëteiten ons geschikter voor.